4 Beoordeling
4.1 De kantonrechter gaat uit van het volgende juridisch kader.
4.1.1 De werkgever is op grond van artikel 7:658 lid 2 BW aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 van dat artikel genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Dat in casu van dat laatste - opzet of bewuste roekeloosheid - sprake zou zijn, is gesteld noch gebleken, zodat die situatie verder buiten beschouwing zal blijven.
4.1.2 De uit artikel 7:658 lid 1 BW voortvloeiende zorgplicht houdt in algemene bewoordingen in dat de werkgever voor het verrichten van arbeid zodanige maatregelen treft en aanwijzingen geeft als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
4.1.3 Bij de beantwoording van de vraag of de werkgever in de gegeven omstandigheden aan deze zorgplicht heeft voldaan, geldt als uitgangspunt dat de omvang van deze zorgplicht in de eerste plaats en in elk geval wordt bepaald door hetgeen op grond van de regelgeving op het terrein van de arbeidsomstandigheden van de werkgever gevergd wordt. Deze zorgplicht heeft een ruime strekking.
4.1.4 De Hoge Raad heeft voorts weliswaar bij herhaling in het kader van artikel 7:658 BW uitgesproken, dat met de zorgplicht van de werkgever niet beoogd wordt een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen. Maar gelet op de zojuist aangegeven ruime strekking van de zorgplicht kan niet snel worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en bijgevolg niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade.
4.2 Partijen verschillen van mening over de hoogte van het podium. Als laagste waarde repte Reaal aanvankelijk in de conclusie van antwoord over een hoogte van 17 centimeter; bij conclusie van dupliek heeft Reaal aangevoerd dat de hoogte niet meer dan 20 centimeter was. [eiseres] heeft het in de dagvaarding ook over 20 centimeter, maar in de conclusie van repliek stelt zij zich kennelijk op het standpunt dat de hoogte 25 - 30 centimeter was; zij heeft daarbij verwezen naar door haar overgelegde schriftelijke verklaringen van [A] en [B]. Reaal betwist die door [eiseres] gestelde hoogte.
4.3 De kantonrechter zal er in het navolgende veronderstellenderwijs van uitgaan, dat het laatste standpunt van Reaal (en het eerste standpunt van [eiseres]) juist is en dat het podium dus (niet meer dan) 20 centimeter hoog was, omdat die hoogte - die in ieder geval minimaal vaststaat - als het minst gevaarlijk/gevaarzettend kan worden aangemerkt.
4.4 De kantonrechter is van oordeel dat een dergelijke verhoging van 20 centimeter een onveilige situatie kan opleveren. Men kan er bijvoorbeeld over struikelen, er vanaf vallen of zich verstappen bij het eraf stappen (zoals in casu het geval is geweest). Voor een hogere verhoging (tot 30 centimeter) zou dat vanzelfsprekend ook gelden.
4.5 De kantonrechter is voorts van oordeel dat de inrichting van het lokaal daarmee niet voldeed aan de daaraan op grond van de regelgeving op het terrein van de arbeidsomstandigheden te stellen veiligheids- en gezondheidseisen.
4.6 Immers, op grond van de Arbocatalogus geldt dat theorielokalen - waaronder het onderhavige lokaal gerangschikt kan worden - zodanig ingericht dienen te zijn, dat de kans op ongelukken zo gering mogelijk is. Daaraan voldeed het lokaal door de (onnodige) aanwezigheid van het podium niet.
4.7 Het verweer van Reaal dat de Arbocatalogus ook vermeldt dat het is toegestaan om gebruik te maken van een podium voor het bureau van de docent en dat er geen wet- en regelgeving is die het gebruik van podia verbiedt doet aan het vorenstaande niet af. Dat het niet is verboden om podia te gebruiken wil immers niet zeggen, dat niet van dat gebruik behoort te worden afgezien, indien daarvoor geen noodzaak (meer) aanwezig is en de kans op ongelukken door de verwijdering van het podium kan worden verminderd. Die situatie doet zich in casu voor.
4.8 Bovendien is in artikel 3 lid 1 sub b van de Arbeidsomstandighedenwet onder meer bepaald, dat de werkgever zorg dient te dragen voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten. Daarbij geldt dat door de werkgever de gevaren en risico's voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemer zoveel mogelijk in eerste instantie bij de bron daarvan dienen te worden voorkomen of beperkt.
4.9 Het gymnasium heeft echter de gevaren en risico's voor de veiligheid en de gezondheid van [eiseres] niet zoveel mogelijk voorkomen of beperkt door na het vertrek van [A] de verhoging - zijnde de bron van de gevaren en risico's - niet te verwijderen. Er was vanaf dat vertrek naar het oordeel van de kantonrechter geen noodzaak of rechtvaardiging meer voor de aanwezigheid van de verhoging.
4.10 Weliswaar heeft Reaal als verweer aangevoerd dat het gymnasium na het vertrek van [A] bij [eiseres] heeft geïnformeerd of zij de verhoging gehandhaafd wilde zien en dat [eiseres] zou hebben aangegeven, dat de verhoging juist praktisch voor haar was en dat zij de verhoging gehandhaafd wilde zien, maar afgezien van het feit dat [eiseres] een en ander heeft betwist - zij stelt juist dat zij hoopte dat het podium na het vertrek van [A] verwijderd zou worden, al heeft zij nooit zelf om die verwijdering verzocht - , is hetgeen Reaal heeft aangevoerd niet relevant. Het gymnasium diende immers als werkgever de gevaren en risico's voor de veiligheid en de gezondheid van [eiseres] zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken en in dat kader is het niet van belang wat [eiseres] wel of niet praktisch vond en of zij de verhoging wel of niet gehandhaafd wilde zien. Aan dit verweer van Reaal moet derhalve - zo het al feitelijk juist zou zijn - als niet relevant voorbij te worden gegaan.
4.11 Reaal heeft voorts nog als verweer aangevoerd, dat het voor het gymnasium niet kenbaar was dat de verhoging een inherent gevaar voor de docenten vormde, mede gelet op de geringe hoogte van de verhoging, maar ook dat verweer kan Reaal niet baten. Zoals sub 4.4 reeds is overwogen is de kantonrechter van oordeel dat een verhoging van 20 centimeter een onveilige situatie kan opleveren, omdat men daar over kan struikelen, vallen of zich verstappen. Dat zijn feiten van algemene bekendheid en het gymnasium had dat dus ook kunnen en moeten weten.
4.12 Bij een en ander komt nog, dat het gymnasium [eiseres] ook had dienen te waarschuwen voor de gevaarlijke situatie. Weliswaar was [eiseres] bekend met de situatie en blijkt uit haar relaas van het gebeurde ter gelegenheid van de comparitie van partijen dat zij zich ervan bewust was dat zij van de verhoging moest afstappen, maar uit hetgeen ter comparitie verder over de gang van zaken is gezegd, volgt dat een waarschuwing voor de situatie wel op zijn plaats was geweest.