ECLI:NL:RBSGR:2012:BV9054

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/2833 BEPTDN AWB 12/2832 BEPTDN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van minderjarige Afghaanse vreemdeling met vrees voor rekrutering door de Taliban

In deze zaak gaat het om een minderjarige verzoeker van Afghaanse nationaliteit, die vreest gerekruteerd te worden door de Taliban. De vader van de verzoeker had zich aangesloten bij de Taliban en is vermist. De verzoeker heeft een asielaanvraag ingediend, maar zijn aanvraag is afgewezen door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage heeft op 6 maart 2012 uitspraak gedaan in deze zaak. De voorzieningenrechter oordeelt dat het bestreden besluit niet kan worden gedragen door de motivering die eraan ten grondslag ligt, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker niet in staat is geweest om de benodigde identiteits- en reisdocumenten over te leggen, wat aan hem is toe te rekenen. De voorzieningenrechter heeft echter ook geoordeeld dat de verzoeker, gezien zijn minderjarigheid, niet op dezelfde wijze kan worden beoordeeld als een volwassene. De voorzieningenrechter heeft de minister opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. De verzoeker heeft rechtmatig verblijf in Nederland totdat op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning is beslist. De voorzieningenrechter heeft de minister ook veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker tot een bedrag van € 1.311,-. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, omdat de verzoeker na de uitspraak in een afwachtingssituatie verkeert.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/2833 BEPTDN (voorlopige voorziening) AWB 12/2832 BEPTDN (beroep)
uitspraak ingevolge artikel 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen
[verzoeker] ([alias]), V-nummer [nummer],
(gemachtigde: mr. M.J.A. Leijen),
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
(gemachtigde: drs. F. Gieskes).
Procesverloop
Verzoeker heeft gesteld te zijn geboren op [datum] 1997 en de Afghaanse nationaliteit te bezitten. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland.
Op 17 januari 2012 heeft verzoeker een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 25 januari 2012, uitgereikt op
26 januari 2012, heeft verweerder de aanvraag afgewezen en tevens ambtshalve besloten verzoeker geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 te verlenen.
Bij brief van 26 januari 2012 is daartegen beroep ingesteld. Dit beroep is alhier geregistreerd onder nummer AWB 12/2832 BEPTDN. Verzoeker mag de behandeling daarvan niet in Nederland afwachten. Bij verzoek van 26 januari 2012 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot in beroep is beslist. Het verzoek is voorzien van gronden bij brief van 9 februari 2012.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 14 februari 2012. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig A.K. Naimi, tolk in de Pastu taal.
Overwegingen
1.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat wordt voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoeker in afwachting van de uitspraak in beroep moet worden verboden.
1.2 Ter onderbouwing van zijn aanvraag en beroep heeft verzoeker - kort
samengevat - het volgende aangevoerd. Verzoeker is een [inwoner plaats] uit [plaats]. De vader van verzoeker had zich aangesloten bij de Taliban, de groep Jamat-e-Islami, hetgeen verzoeker twee jaar voor zijn vertrek heeft gehoord. Sinds vier jaar voor zijn vertrek uit Afghanistan was zijn vader spoorloos. Een jaar voor het vertrek van verzoeker hadden Talibanstrijders tegen de oom van verzoeker gezegd dat zijn vader door Amerikanen was vermoord en dat verzoeker zich bij de Taliban moest aansluiten om wraak te nemen. Daarna is de Taliban nog drie of vier keer langs geweest en heeft de Taliban tegen verzoekers oom gezegd dat hij verzoeker moest overtuigen om mee te gaan met de Taliban. Ook de inlichtingendienst kwam regelmatig langs, omdat men vanwege de vermissing van zijn vader de familie ervan verdacht dat zij de Taliban steunde. Vijf of zes dagen na het laatste bezoek van de Taliban aan het huis van verzoeker, hebben de oom en de moeder van verzoeker beslist dat verzoeker gevaar liep en dat hij moest vluchten.
2.1 Volgens verweerder wordt afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van verzoeker, omdat hij niet beschikt over documenten die zijn nationaliteit en/of identiteit staven, hetgeen aan hem is toe te rekenen. Voorts heeft verweerder verzoeker tegengeworpen dat hij geen enkel indicatief bewijs met betrekking tot de reisroute, dan wel andere bescheiden ter staving van het asielrelaas heeft overgelegd, en ook toerekenbaar geen gedetailleerde coherente en verifieerbare verklaringen heeft afgelegd. Ter zitting heeft verweerder niet meer aan verzoeker tegengeworpen dat hij zich niet onverwijld heeft gemeld. Verder heeft verweerder een aantal elementen uit het asielrelaas opgesomd, op basis waarvan is geoordeeld dat het relaas de positieve overtuigingskracht mist die in dat geval geëist mag worden om de juistheid ervan aan te kunnen nemen. Verweerder acht het relaas daarom ongeloofwaardig. Ten slotte heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat aan verzoeker geen reguliere verblijfsvergunning hoeft te worden verleend, omdat sprake is van adequate opvang in Afghanistan.
2.2 Verzoeker heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekeningen heeft gehouden met de minderjarigheid van verzoeker, hetgeen in strijd is met internationale bepalingen. Zo is het eerste gehoor niet afgenomen door speciaal opgeleide ambtenaren. Bovendien is het vanwege zijn leeftijd niet aan verzoeker toe te rekenen dat hij geen documenten heeft overgelegd. Verder heeft verzoeker aangevoerd dat verweerder niet op het verzoek om de zaak in de verlengde asielprocedure af te doen is ingegaan en daardoor verzoeker de mogelijkheid om in het bezit te komen van zijn taskera heeft ontnomen. Immers, volgens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 2 november 2006 (JV 2006/458) kunnen in de fase van bestuurlijke heroverweging alle documenten worden meegewogen. Voorts kan van een minderjarige niet verwacht worden dat hij zijn reisdocumenten niet afstaat aan de reisagent. Verzoeker heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Dordrecht van 18 november 2011 (LJN BU5740). Dat verzoeker zich op dat moment in een veilig land bevond kan hem niet worden tegengeworpen, omdat de reisagent tegen verzoeker had gezegd dat hij pas aan het einde van zijn reis asiel mocht aanvragen. De overweging van verweerder met betrekking tot de gedetailleerde verklaringen over de reisroute is in strijd met de uitspraak van de AbRS van 25 april 2008 (LJN BD1536).
Eenmaal in Nederland aangekomen, het land waar hij bescherming kon vragen, heeft verzoeker verklaard over hetgeen hij als minderjarige kon verklaren. Zoals in de zienswijze reeds is aangevoerd kunnen geen hoge eisen aan de wetenschap van een minderjarige gesteld worden, blijkens onder meer het Handbook van de UNHCR. Nu verweerder daar in het bestreden besluit niet op heeft gereageerd, voldoet het bestreden besluit niet aan artikel 42, derde lid, van de Vw 2000. Onder verwijzen naar verschillende rapporten heeft verzoeker gesteld dat het rekruteren van minderjarigen door de Taliban een reëel en veelkomend verschijnsel is in Afghanistan. Gezien de leeftijd, het geslacht, herkomst binnen Afghanistan en het feit dat zijn vader bij de Taliban zat, is het risico voor verzoeker om te worden gerekruteerd groter. Ter zitting heeft verzoeker gesteld dat het rekruteren van verzoeker door de Taliban een lange periode in beslag heeft genomen, omdat de Taliban steeds meer de druk opvoerde en de Taliban respect had voor het feit dat zijn vader lid was van de Taliban. Tot slot heeft verzoeker gesteld dat in Afghanistan sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Daarbij heeft verzoeker verwezen naar het door België gevoerde beleid en een Duits artikel.
3 Niet in geschil is dat verzoeker tijdens het nader is gehoord door een speciaal opgeleide ambtenaar. Ten aanzien van de stelling van verzoeker dat bij het eerste gehoor onvoldoende rekening is gehouden met de minderjarigheid van verzoeker, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Ingevolge paragraaf C13/1.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 worden alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) gehoord door medewerkers die bekend zijn met de bijzondere behoeften van amv's. Het standpunt van verweerder dat verzoeker tijdens het eerste gehoor is gehoord door een speciaal opgeleide medewerker blijkt niet uit het verslag en is ook anderszins niet aannemelijk geworden. De voorzieningenrechter verbindt desalniettemin aan het horen van verzoeker door een niet speciaal opgeleide medewerker geen gevolgen, nu uit het verslag niet is gebleken dat verzoeker de vraagstellingen niet begreep dan wel dat er onvolkomenheden in het verslag terecht zijn gekomen. Daartoe is van belang dat verzoeker aanvullingen en een enkele correctie ten aanzien van het eerste gehoor heeft ingediend, verzoeker uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij de tolk goed heeft verstaan en goed heeft begrepen en ter zitting door de gemachtigde van verzoeker is aangegeven dat er overigens geen onjuistheden in het verslag van het eerste gehoor staan.
4 De voorzieningenrechter is oordeel dat zelfs indien van de leeftijd van veertien jaar bij inreis van verzoeker wordt uitgegaan, verweerder aan hem het ontbreken van de identiteits- en reisdocumenten heeft kunnen tegenwerpen, gelet op de uitspraak van de AbRS van 29 december 2008 (zaaknummer 200803191/1). Gebleken is dat verzoeker in Afghanistan in het bezit is geweest van een taskera, welke hij tot op heden niet heeft overgelegd. De stelling van verzoeker dat hem de mogelijkheid is ontnomen om zijn taskera te overleggen doordat zijn aanvraag in de algemene asielprocedure is afgedaan, faalt reeds nu het de verantwoordelijkheid van verzoeker is om zijn aanvraag met documenten te staven. Voorts is gebleken dat verzoeker in het bezit is geweest van bustickets. Uit de verklaringen van verzoeker blijkt niet dat hij werd gedwongen om zijn bustickets af te geven aan de reisagent, zodat verweerder op goede gronden artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan hem heeft tegengeworpen. Van eenzelfde situatie als in de door verzoeker aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Dordrecht van
18 november 2011 is reeds geen sprake, omdat van geweld door de reisagent in deze zaak geenszins is gebleken. Verweerders standpunt dat verzoeker onvoldoende gedetailleerd over de reisroute heeft verklaard behoeft geen bespreking, omdat het toerekenbaar ontbreken van documenten van één van de elementen van identiteit, nationaliteit en reisroute documenten volgens vaste jurisprudentie reeds voldoende is voor de conclusie dat sprake is van het toerekenbaar ontbreken van documenten als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000.
Het vorenstaande maakt dat van het asielrelaas van verzoeker een positieve overtuigingskracht dient uit te gaan.
5.1 Volgens verweerder gaat van het relaas van verzoeker geen positieve overtuigingskracht uit. Ter zitting heeft verweerder niet meer aan verzoeker tegengeworpen dat hij vaag heeft verklaard over zijn vader, de rol van de Taliban in het leven van zijn vader en het tijdstip waarop de Taliban de familie op de hoogte heeft gebracht van de moord op zijn vader. Ook heeft verweerder niet meer aan verzoeker tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over het tijdstip waarop hij zijn vader voor het laatst heeft gezien. Thans heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het ongeloofwaardig is dat de Taliban een periode van zeven maanden heeft geprobeerd verzoeker te ronselen, gelet op het algemeen beeld uit het Ambtsbericht over de Taliban, en tevens dat het ongeloofwaardig is dat de Inlichtingendienst in die periode geen actie heeft ondernomen.
5.2 Nu verweerder alleen aan verzoeker heeft tegengeworpen dat de door verzoeker geschetste handelwijze van de Taliban en de Inlichtingendienst niet strookt met algemene informatie, laat de voorzieningenrechter de discussie over wat van hem als minderjarige kan worden verwacht met betrekking tot zijn verklaringen bij de verdere beoordeling buiten beschouwing.
5.3 In het meest recente algemene ambtsbericht inzake Afghanistan van augustus 2011 staat onder paragraaf 2.5.1 onder het kopje 'Taliban' het volgende:
"De macht van de Taliban breidt zich steeds meer uit naar het noorden en westen
van Afghanistan. Er is een toename van Taliban-activiteiten in de noordelijke
provincies. NAVO bevoorradingskonvooien die via het noorden naar het zuiden
trekken vormen belangrijke doelwitten voor de Taliban en de Taliban infiltreren er
in de strijdkrachten.(...)
De Taliban en andere OMF hebben nu te maken met een grote aanwas
van jonge, steeds fanatiekere volgelingen, voor een groot deel gerekruteerd in de
grensgebieden met Pakistan, waar etniciteit en stamverbanden hetzelfde zijn aan
beide kanten van de grens. Er zijn weinig onderwijsmogelijkheden in de dorpen en
de jongeren krijgen geld van Madrassas om zich aan te sluiten bij de Taliban.(...)
Ondanks het feit dat duizenden Talibanstrijders zijn gedood tijdens grootscheepse
campagnes van ISAF in deze verslagperiode is de intensiteit van gevechten met
opstandelingen toegenomen. Er zijn veel wapens in het land en er is, zoals gezegd,
een grote nieuwe aanwas bij de Taliban, waaronder veel minderjarigen (jongens
van 16/17 jaar). (...)
De Taliban hebben een effectief functionerende propagandamachine. Door te
berichten over corruptie bij de Afghaanse autoriteiten, hun strijd tegen de
'ongelovige' buitenlandse troepen in Afghanistan en het hoge aantal
burgerslachtoffers, hebben zij hun populariteit gedurende de verslagperiode verder
getracht te vergroten. Ook zouden steeds meer Afghanen zich tot de Taliban
wenden voor geschillenbeslechting en genoegdoening, teleurgesteld door de
corruptie in het politie- en justitieapparaat. De steun van de bevolking aan de
Taliban werd in deze verslagperiode groter, maar nog steeds rekent slechts een
kleine minderheid van de bevolking zich daadwerkelijk tot het Taliban-kamp."
In paragraaf 2.6.4 onder het kopje '(Gedwongen) rekrutering en ronseling' staat:
"(...)Armoede en werkloosheid zouden kinderen ertoe aanzetten zich bij gewapende
groepen aan te sluiten. Wat betreft ronseling en logistieke steun aan de Taliban, zit
de Afghaanse bevolking vaak in een lastige positie: aan de ene kant de dwang om
mee te werken met de Taliban, aan de andere kant het risico van arrestatie of
beschieting door de Afghaanse autoriteiten en de internationale troepenmacht op
beschuldiging van samenwerking met de Taliban."
Voornoemde geciteerde delen uit het Algemeen Ambtsbericht inzake Afghanistan van augustus 2011 ondersteunen niet het standpunt van verweerder dat het ongerijmd is dat de Taliban in deze zaak een lange periode heeft getracht verzoeker te rekruteren. Immers, in het ambtsbericht staat niet dat de Taliban minderjarigen rekruteert enkel door hen te ontvoeren, dan wel door hen op korte termijn te dwingen deelt te nemen aan de Taliban. Voorts had verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter bij de beoordeling van het relaas van verzoeker in redelijkheid de omstandigheid dienen te betrekken dat verzoeker de oudste zoon was van een oud-Talibanstrijder, nu niet uitgesloten is dat deze omstandigheid van belang is geweest voor de wijze van rekruteren.
6 Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het bestreden besluit niet gedragen kan worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering, hetgeen in strijd is met artikel 3:46 van de Awb. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7 Gegeven de beslissing over het beroep is er geen aanleiding meer voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, zodat het verzoek zal worden afgewezen. Na deze uitspraak komt verzoeker immers te verkeren in de situatie waarin hij in afwachting is van de beslissing op zijn aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning bedoeld in artikel 28 van de Vw. Op grond van de Vw 2000 dient uitzetting van de aanvrager achterwege te blijven totdat op de aanvraag is beslist. Op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000 heeft verzoeker rechtmatig verblijf.
8 De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van zijn verzochte voorlopige voorziening en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.311,- (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep inzake AWB 12/2832 BEPTDN gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit van 25 januari 2012;
-bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.311,- en bepaalt dat verweerder deze kosten aan hem dient te betalen.
-wijst het verzoek om een voorlopige voorziening inzake AWB 12/2833 BEPTDN af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Fetter, rechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover daarbij in de hoofdzaak is beslist, kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient, gelet op het bepaalde in artikel 85 van de Vw 2000, een of meer grieven tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie: www.raadvanstate.nl)