ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8738
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om vaststelling van het Nederlanderschap op basis van de Rijkswet op het Nederlanderschap
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 maart 2012 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoekster, geboren in Suriname, die de rechtbank verzocht vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit. De verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Osinga, stelde dat haar wettelijk vertegenwoordiger in 1988 had opgetreden om voor haar te opteren voor het Nederlanderschap, maar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft dit verzoek afgewezen. De IND concludeerde dat de verzoekster niet met rechtsgevolg kon opteren voor de Nederlandse nationaliteit op basis van artikel 6, lid 4, van de Toescheidingsovereenkomst tussen Suriname en het Koninkrijk der Nederlanden (TOS). De officier van justitie steunde het standpunt van de IND.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de erkenning van de verzoekster door haar vader en de verkrijging van de Surinaamse nationaliteit. De rechtbank oordeelde dat de verzoekster, ten tijde van de inwerkingtreding van de TOS, minderjarig was en dat de erkenning door haar vader geen invloed had op haar nationaliteit. De rechtbank concludeerde dat de verzoekster niet de mogelijkheid had om binnen vijf jaar na haar meerderjarigheid te opteren voor de Nederlandse nationaliteit, omdat zij op dat moment de Surinaamse nationaliteit had verkregen en de Nederlandse nationaliteit had verloren.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de verzoekster afgewezen, met inbegrip van de vordering tot vergoeding van proceskosten aan de minister voor Immigratie en Asiel. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. J.J. van der Helm.