ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8504

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/4873
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op verblijfsdocument voor Tunesische echtgenoot van Nederlandse gemeenschapsonderdaan

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage zich gebogen over de vraag of eiser, van Tunesische nationaliteit, recht kan ontlenen aan Richtlijn 2004/38/EG. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van zijn huwelijk met referente, een Nederlandse gemeenschapsonderdaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat referente van februari 2008 tot oktober 2008 in Nederland heeft gewerkt en na haar bevalling in december 2008 bij haar ouders in Nederland verbleef. Hierdoor is niet aangetoond dat referente duurzaam en reëel verblijf in België heeft gehad, wat noodzakelijk is om als gemeenschapsonderdaan te worden beschouwd.

De rechtbank concludeert dat eiser, hoewel hij een Nederlandse onderdaan is, geen rechten kan ontlenen aan de richtlijn omdat referente niet kan worden aangemerkt als gemeenschapsonderdaan. De Belgische E-kaart die aan eiser is uitgereikt, bevestigt enkel het recht om in België te verblijven, maar toont niet aan dat er daadwerkelijk gebruik is gemaakt van dat recht. Het beroep op het Zambrano-arrest faalt, omdat de kinderen van eiser bij hun moeder kunnen verblijven, die de Nederlandse nationaliteit heeft.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit voor wat betreft de rechtsgevolgen, maar laat het besluit voor het overige in stand. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 11/4873
Uitspraak
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Tunesische nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer], eiser,
gemachtigde mr. E. Derksen, advocaat te Arnhem;
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, voorheen de minister voor Immigratie en Asiel
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. E.B. Rijpma,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1. Procesverloop
Op 9 februari 2010 heeft eiser een aanvraag ingediend tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Bij besluit van 6 oktober 2010 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 2 november 2010 is daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 17 januari 2011 ongegrond verklaard.
Bij brief van 10 februari 2011 is daartegen beroep ingesteld. Bij brief van 14 maart 2011 is het beroep voorzien van gronden. Het beroep is ter zitting van 19 april 2011 behandeld.
Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Bij brief van 10 mei 2011 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak met toepassing van artikel 8:10, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verwezen naar een meervoudige kamer.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 13 september 2011 behandeld. Eiser is verschenen bij de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
De behandeling van het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen een nader standpunt in te nemen naar aanleiding van het verhandelde ter zitting.
Bij brief van 3 oktober 2011 heeft verweerder een reactie aan de rechtbank doen toekomen. Eiser heeft bij brief van 12 oktober 2011 een reactie aan de rechtbank doen toekomen. Partijen hebben toestemming gegeven voor afdoening van het beroep zonder nadere zitting. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1 Blijkens de gronden van beroep is in geschil de vraag of verweerder terecht de afgifte van een EU-document heeft geweigerd.
2.2 Voor zover thans van belang heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat wordt getwijfeld aan de samenwoning van eiser en zijn Nederlandse echtgenote in België. Eiser heeft de bewijsstukken die hij stelt te bezitten nog immer niet overgelegd. Derhalve is niet aangetoond dat referente – al dan niet met eiser – zich daadwerkelijk in België heeft gevestigd en daarom als gemeenschapsonderdaan moet worden beschouwd. Daarom wordt het EU document niet aan eiser afgegeven en de aanvraag afgewezen.
Ten overvloede heeft verweerder overwogen dat referente heeft aangegeven dat zij een echtscheidingsprocedure gaat starten. Door een echtscheiding ontvalt de grondslag aan de aanvraag en zal afwijzing van de aanvraag volgen.
Eiser heeft de juistheid van dat oordeel betwist. Eiser stelt in aanmerking te komen voor afgifte van een verblijfsdocument op grond van artikel 9, eerste lid, Vw 2000 omdat hij echtgenoot is van een, naar hij stelt, gemeenschapsonderdaan, de Nederlandse R. Hani, referente. Samen met referente heeft hij in België verbleven en was aldaar in het bezit van een E-kaart.
2.3 De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of eiser rechten kan ontlenen aan Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (hierna: Richtlijn 2004/38).
Artikel 2 van de Richtlijn 2004/38 bepaalt, voor zover thans van belang, als volgt:
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
(…)
2. „familielid”:
a) de echtgenoot;
(…).
Artikel 3 van de Richtlijn 2004/38 bepaalt, voor zover thans van belang, als volgt:
1. Deze richtlijn is van toepassing ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, en diens familieleden als gedefinieerd in artikel 2, punt 2), die hem begeleiden of zich bij hem voegen.
(…).
De rechtbank dient derhalve te beoordelen of referente duurzaam en reëel verblijf in België heeft gehad en daarbij gebruik heeft gemaakt van het vrije verkeer binnen de Unie.
Eiser heeft bij zijn aanvraag gesteld dat hij van januari 2008 tot februari 2010 samen met referente in België heeft gewoond, in welke periode referente niet in Nederland heeft gewerkt.
Blijkens informatie van het UWV heeft referente echter van februari 2008 tot oktober 2008 voor verschillende uitzendbureaus in Nederland gewerkt. Voorts heeft referente verklaard na de bevalling van een tweeling, begin december 2008, in Nederland bij haar ouders te zijn blijven wonen. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank, met verweerder, niet aangetoond dat referente van januari 2008 tot begin december 2008 in België gebruik heeft gemaakt van het vrije verkeer binnen de Unie. Referente is daarom na terugkeer in Nederland weliswaar een Nederlandse onderdaan en uit dien hoofde burgeres van de Unie, maar geen gemeenschapsonderdaan op wie de bepalingen van Richtlijn 2004/38 van toepassing zijn. Eiser kan derhalve geen rechten ontlenen aan Richtlijn 2004/38.
2.3.1 De rechtbank overweegt voorts dat aan het voorgaande niet afdoet dat de Belgische autoriteiten aan referente en eiser een E-kaart hebben uitgereikt. Deze kaart documenteert (slechts) het aan referente - als onderdaan van een andere lidstaat van de Unie dan België - en eiser - als haar echtgenoot - toekomende recht om in België te verblijven. De kaart documenteert niet dat van dat recht ook daadwerkelijk duurzaam gebruik is gemaakt. Evenmin documenteert de kaart dat referente in België daadwerkelijk heeft deelgenomen aan het vrije verkeer binnen de Unie.
2.4 Het beroep van eiser op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 8 maart 2011 inzake Zambrano (C-34/09, LJN: BP9130) faalt.
Anders dan in dit arrest is geen sprake van de situatie dat de kinderen van eiser, die de Nederlandse nationaliteit hebben, het effectieve genot van de belangrijkste aan hun status van burger van de Unie ontleende rechten wordt ontzegd indien eiser de Unie moet verlaten.
De kinderen kunnen immers bij hun moeder verblijven, die de Nederlandse nationaliteit heeft.
2.5 Nu de aanvraag uitsluitend betrekking heeft op de afgifte van een verblijfsdocument op grond van artikel 9, eerste lid, Vw 2000 bestaat geen aanleiding voor een beoordeling van een eventueel aan eiser toekomend recht op verblijf in het kader van artikel 8 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De rechtbank acht in dit verband voorts van belang dat in het bestreden besluit en het daaraan voorafgegane primaire besluit niet ambtshalve is beslist dat aan eiser op geen enkele andere grond rechtmatig verblijf kan toekomen. De opneming van een vertrektermijn aan het slot van die beslissingen acht de rechtbank dan ook een kennelijke misslag, welke door verweerder ter zitting is erkend.
2.6 Het voorgaande brengt met zich dat het bestreden besluit in stand kan blijven, behoudens voorzover daarin is opgenomen hetgeen is vermeld onder “5. Rechtsgevolgen van deze beschikking”. In zoverre is het beroep dan ook gegrond.
2.7 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3. Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit, voorzover het betreft hetgeen is vermeld onder “5. Rechtsgevolgen van deze beschikking”, en laat het bestreden besluit voor het overige in stand.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman, voorzitter, en mrs. L.E.C. van Rijckevorsel - Besier en P.H. Banda, rechters, en door mr. M.H.B. Boksebeld als griffier ondertekend. De voorzitter is buiten staat de uitspraak te ondertekenen. Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2012.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.