Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 401787 / KG ZA 11-1013
Vonnis in kort geding van 1 maart 2012
[de man],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. F. Arslan te 's-Gravenhage,
[de vrouw],
feitelijk verblijvende te [verblijfplaats] (Turkije),
gedaagde,
advocaat mr. N. Türkkol te Amsterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als 'de man' en 'de vrouw'.
De man heeft de vrouw doen dagvaarden om op 30 september 2011 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld doch de vrouw is niet ter zitting verschenen. De zaak is uiteindelijk pro forma aangehouden tot 24 december 2011 in afwachting van de betekende dagvaarding. Vervolgens heeft de voortgezette behandeling op 21 februari 2012 plaatsgevonden. Vonnis is bepaald op heden.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 30 september 2011 en ter zitting van 21 februari 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Partijen zijn op [huwelijksdatum] 2006 te [gemeente] (Turkije) met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk van partijen zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen (hierna: 'de minderjarigen') geboren:
- [kind 1], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats];
- [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats].
2.2. De man en de minderjarigen hebben zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit. De vrouw heeft de Turkse nationaliteit.
2.3. In maart 2011 zijn de vrouw en de minderjarigen naar Turkije vertrokken. De vrouw heeft vanuit Turkije de man meegedeeld dat zij van hem wil scheiden en dat zij met de minderjarigen niet meer naar Nederland terug zal komen.
2.4. De man heeft op 23 augustus 2011 een echtscheidingsverzoek bij deze rechtbank ingediend.
2.5. In september 2011 heeft de man de Turkse Centrale Autoriteit verzocht om hem bij de teruggeleiding van de minderjarigen te ondersteunen.
3.1. De man vordert, na wijziging van eis, zakelijk weergegeven:
I. op straffe van een dwangsom de teruggeleiding van de minderjarigen naar Nederland te bevelen;
II. op straffe van een dwangsom de teruggave van de paspoorten van de minderjarigen te bevelen;
III. de vrouw op straffe van een dwangsom te veroordelen om de minderjarigen terug te geleiden naar de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland;
IV. te bepalen dat het niet terugbrengen van de minderjarigen door de vrouw als een ongeoorloofde overbrenging dient te worden gezien zoals bepaald in het Haags Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: 'het HKOV').
3.2. Daartoe voert de man het volgende aan. In maart 2011 is de vrouw met de minderjarigen voor een vakantie van drie maanden naar Turkije gegaan. De man is geheel verrast door het handelen van de vrouw om na de vakantie niet meer met de minderjarigen terug te willen komen naar Nederland nu er geen spanningen of ruzie tussen partijen is geweest. Ondanks diverse verzoeken van de man daartoe, weigert de vrouw de minderjarigen naar Nederland te laten terugkomen. De vrouw heeft de minderjarigen tijdens hun vakantie ontvoerd en onttrokken aan het medegezag van de man door zonder zijn toestemming de minderjarigen bij haar in Turkije te houden. Zij handelt daarmee niet alleen strafbaar en onrechtmatig jegens de man maar ook in strijd met de belangen van de minderjarigen.
3.3. De vrouw voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. De vrouw heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat de voorzieningenrechter geen rechtsmacht toekomt nu zij reeds in Turkije een echtscheidingsprocedure aanhangig heeft gemaakt.
4.2. Vaststaat dat de gevorderde teruggeleiding en de aanverwante vorderingen gebaseerd zijn op het HKOV, waarbij Nederland en Turkije beide partij zijn. Met verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank van 19 oktober 2009 (LJN: BL0893) en van de (zeer recente) uitspraak van de Hoge Raad van 9 december 2011 (LJN: BU2834) is de voorzieningenrechter van oordeel dat een op het HKOV gebaseerde vordering tot teruggeleiding van een minderjarige die beweerdelijk ongeoorloofd is overgebracht vanuit de verdragsluitende staat, of in die andere staat wordt vastgehouden, slechts kan worden ingediend bij de rechter van de staat waar het kind zich bevindt. Anders dan de man stelt, kan de bevoegdheid voor kennisneming van een vordering tot teruggeleiding, een ordemaatregel, niet worden gebaseerd op het feit dat de minderjarigen zijn geboren in Nederland, zij de Nederlandse nationaliteit en hun woonplaats in Nederland hebben.
4.3. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd zal verklaren ten aanzien van de door de man gevorderde teruggeleiding en aanverwante vorderingen.
4.4. In de omstandigheid dat partijen echtelieden zijn, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
- verklaart zich onbevoegd ten aanzien van de vorderingen van de man;
- bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.D. Veenendaal en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2012.