ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8384

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
412864/KG ZA 12-144
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van voorlopige hechtenis in kort geding

In deze zaak heeft eiser, die verdacht wordt van betrokkenheid bij een dodelijke overval, de Staat der Nederlanden gedagvaard in kort geding om opheffing of schorsing van zijn voorlopige hechtenis te vorderen. De voorzieningenrechter heeft op 10 februari 2012 uitspraak gedaan. Eiser was op 31 januari 2012 aangehouden en in verzekering gesteld. Op 3 februari 2012 is hij voorgeleid aan de rechter-commissaris, mr. R.J. de Bruijn, die de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling bevestigde en het verzoek tot onmiddellijke invrijheidstelling afwees. Eiser heeft de rechter-commissaris gewraakt, maar de rechter-commissaris heeft het bevel tot bewaring verleend. Eiser stelt dat de Staat onrechtmatig handelt door dit bevel uit te voeren, omdat het bevel tot inbewaringstelling op onrechtmatige wijze tot stand zou zijn gekomen.

De voorzieningenrechter overweegt dat een verzoek tot opheffing of schorsing van voorlopige hechtenis in beginsel aan de strafrechter moet worden voorgelegd, en dat de vordering in kort geding alleen toewijsbaar is bij bijzondere omstandigheden of uitzonderlijke spoedeisendheid. Eiser heeft echter niet aangetoond dat er sprake is van dergelijke omstandigheden. De voorzieningenrechter concludeert dat de Staat niet evident onrechtmatig heeft gehandeld door het bevel tot bewaring uit te voeren, en wijst de vorderingen van eiser af. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 412864 / KG ZA 12-144
Vonnis in kort geding van 10 februari 2012
in de zaak van
[eiser],
thans gedetineerd te [X.]
eiser,
advocaat mr. B. Kizilocak te Rotterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als '[eiser]' en 'de Staat'.
1. Procesverloop
[Eiser] heeft de Staat op 8 februari 2012 doen dagvaarden om op 9 februari 2012 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld en er is op 10 februari 2012 door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 9 februari 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Op 3 december 2011 heeft een overval met dodelijke afloop plaatsgevonden aan de [adres] te [gemeente].
2.2. [Eiser] is op verdenking van betrokkenheid bij de onder 2.1 genoemde overval op 31 januari 2012 met twee medeverdachten aangehouden en in verzekering gesteld.
2.3. Het bevel tot inverzekeringstelling van 31 januari 2012 is op 2 februari 2012 met drie dagen verlengd.
2.4. [Eiser] is op 3 februari 2012 voorgeleid aan de rechter-commissaris bij de sector strafrecht van de rechtbank Rotterdam, mr. R.J. de Bruijn (hierna: de rechter-commissaris). Tijdens het verhoor heeft [eiser] de onrechtmatigheid van de aanhouding en de inverzekeringstelling bepleit, alsmede de afwijzing van de vordering van de officier van justitie om de bewaring van [eiser] te gelasten.
2.5. De rechter-commissaris heeft [eiser] meegedeeld dat de inverzekeringstelling naar zijn oordeel rechtmatig was en dat hij het verzoek van [eiser] tot onmiddellijke invrijheidstelling om die reden afwees. Daarop heeft de raadsman van [eiser] de rechter-commissaris gewraakt. Vervolgens heeft de rechter-commissaris het gevorderde bevel tot bewaring verleend.
2.6. De rechter-commissaris heeft bij e-mailbericht van 3 februari 2012 het volgende - voor zover hier van belang - aan de secretaris van de wrakingskamer van de rechtbank te Rotterdam bericht:
"(...)
Gelet op het feit dat de behandeling was afgerond en ik de beslissingen al had genomen en bezig was met de mededeling daarvan en ik pas op dat moment werd gewraakt, heb ik meegedeeld dat ik mijn werkzaamheden als RC in de betreffende zaak onmiddellijk neerlegde totdat de wrakingskamer heeft beslist (ik verricht dus geen werkzaamheden meer in de zaak van [eiser] (...)). Ik heb echter niet overwogen om de mededeling van mijn beslissing niet af te maken omdat daardoor grote onduidelijkheid zou ontstaan over de titel waaronder de verdachte vast zit en de wet een harde termijn stelt. (...)"
2.7. De raadsman van [eiser] heeft bij faxbericht van 6 februari 2012 aan de officier van justitie verzocht om [eiser] in vrijheid te stellen. Daartoe heeft hij het volgende - voor zover hier van belang - aangevoerd:
"(...)
Mogelijk zult u mij tegenwerpen dat cliënt afgelopen vrijdag in bewaring zou zijn gesteld. M.i. is dat echter niet gebeurd. Zoals u weet heb ik de rechter-commissaris gewraakt nadat hij de beslissingen omtrent de inverzekeringstelling had uitgesproken, en voordat hij toe was gekomen aan de overige beslissingen waaronder die over de vordering tot inbewaringstelling. (...)"
2.8. De officier van justitie heeft op 6 februari 2012 het onder 2.7 vermelde verzoek schriftelijk afgewezen.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert, zakelijk weergegeven, na wijziging van eis:
primair:
de Staat te bevelen om [eiser] op vrije voeten te stellen binnen twee uur na het uitspreken van dit vonnis;
subsidiair:
de Staat op te dragen om de tenuitvoerlegging van het bevel tot bewaring van 3 februari 2012 onmiddellijk te staken;
meer subsidiair:
de Staat op te dragen om de tenuitvoerlegging van het bevel tot bewaring van 3 februari 2012 onmiddellijk te schorsen.
3.2. Daartoe stelt [eiser] het volgende. De Staat handelt onrechtmatig door het door de rechter-commissaris op 3 februari 2012 gegeven bevel tot inbewaringstelling te executeren. Als dit bevel al zou bestaan, dan is het op onrechtmatige wijze tot stand gekomen. Namens [eiser] is tijdens de voorgeleiding aan de rechter-commissaris op 3 februari 2012 bepleit dat de inverzekeringstelling onrechtmatig was, omdat de beslissing tot inverzekeringstelling al door de betreffende politieambtenaar was genomen voordat hij [eiser] daarover had gehoord. Nadat de rechter-commissaris dit verweer op onbegrijpelijke gronden had verworpen, is deze door (de raadsman van) [eiser] gewraakt. Op dat moment had de rechter-commissaris de zitting moeten schorsen op grond van artikel 513 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en paragraaf 6.2 van het wrakingsprotocol. De rechter-commissaris heeft na het wrakingsverzoek echter nog een beslissing genomen over de voorlopige hechtenis en een bevel tot bewaring gegeven. Dit bevel is derhalve door een onbevoegde rechter gegeven en daarom non-existent. Als het bevel al door een bevoegde rechter is gegeven, dan is het op een onrechtmatige wijze tot stand gekomen. Op grond daarvan heeft de tenuitvoerlegging als onrechtmatig te gelden.
3.3. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. De vorderingen van [eiser] zijn gegrond op onrechtmatige daad. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit (spoedeisende) geval de voorzieningenrechter in kort geding - gegeven.
4.2. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van [eiser] in zijn vorderingen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De vorderingen strekken tot opheffing, althans schorsing van de voorlopige hechtenis waarin [eiser] zich thans bevindt. Vaststaat dat een verzoek tot opheffing dan wel schorsing van een voorlopige hechtenis kan worden voorgelegd aan de strafrechter. De daarvoor in artikel 69 Sv neergelegde procedure is een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, waarin op korte termijn een beslissing kan worden verkregen. Gelet op die bestaande rechtsgang is de vordering van [eiser] in kort geding slechts toewijsbaar indien sprake is van bijzondere omstandigheden of uitzonderlijke spoedeisendheid, zodanig dat het oordeel van de strafrechter niet kan worden afgewacht en de voorlopige hechtenis tevens evident onrechtmatig is.
4.3. Allereerst wordt overwogen dat ter zitting vast is komen te staan, dat [eiser] niet overeenkomstig artikel 69 Sv een verzoek tot opheffing dan wel schorsing van het bevel tot inbewaringstelling aan de strafrechter heeft voorgelegd. Het lag op de weg van [eiser] om, gelet op hetgeen onder 4.2 is overwogen, toe te lichten op grond van welke bijzondere omstandigheden of uitzonderlijke spoedeisendheid hij niet (tevens) voor deze rechtsgang heeft gekozen. Dit heeft hij echter niet gedaan. Dat niet op korte termijn een uitspraak via de in artikel 69 Sv bedoelde procedure kon worden gegeven is weliswaar gesteld, maar door de Staat gemotiveerd weersproken. Het lag op de weg van [eiser] om zijn standpunt in dit verband vervolgens nader te onderbouwen, hetgeen hij heeft nagelaten. Verder staat vast dat de officier van justitie uitvoering heeft gegeven aan een beslissing die de rechter-commissaris heeft uitgesproken na te zijn gewraakt. Naar voorlopig oordeel heeft de Staat (officier van justitie) niet evident onrechtmatig gehandeld door de hiervoor bedoelde beslissing te executeren. Het staat immers vast dat de rechter-commissaris de behandeling van zowel het verzoek tot onmiddellijke invrijheidstelling, als de vordering tot inbewaringstelling al had afgerond toen hij tijdens het meedelen van zijn beslissingen is gewraakt. Als de rechter-commissaris niet meer bevoegd was een beslissing op de vordering van de officier van justitie te nemen, dan wil dat nog niet zeggen dat de bevoegdheid tot het uitspreken van een genomen beslissing ontbrak. Reeds daarom was de executie niet onmiskenbaar onrechtmatig. De voorzieningenrechter laat in het midden of een onbevoegd gegeven bevel tot bewaring als niet bestaand mag worden beschouwd.
4.4. Nu gelet op het vorenstaande niet aannemelijk is geworden, dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden of uitzonderlijke spoedeisendheid waardoor het oordeel van de strafrechter niet kan worden afgewacht en de voorlopige hechtenis bovendien niet evident onrechtmatig is, zullen de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
4.5. [Eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.391,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 575,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2012.
evdt