ECLI:NL:RBSGR:2012:BV7999

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/2545
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en implementatie van de Terugkeerrichtlijn in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 februari 2012 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring van een Afghaanse vreemdeling. De vreemdeling was op 2 augustus 2011 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank moest beoordelen of er sinds de sluiting van het onderzoek naar het eerdere beroep nieuwe feiten of omstandigheden waren die het voortduren van de bewaring onrechtmatig zouden maken. De vreemdeling had aangevoerd dat hij geen termijn voor vrijwillig vertrek was gegeven na de implementatie van de Terugkeerrichtlijn in de Nederlandse wetgeving per 31 december 2011. De rechtbank oordeelde dat de implementatie van deze richtlijn geen aanleiding gaf om de vreemdeling opnieuw een termijn voor vrijwillig vertrek te gunnen of een nieuw terugkeerbesluit te nemen. De rechtbank verwierp ook de stelling van de vreemdeling dat het verlengingsbesluit niet aan zijn gemachtigde was bekendgemaakt, omdat het besluit op 1 februari 2012 aan de vreemdeling zelf was uitgereikt.

De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling onvoldoende medewerking verleende aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit, en dat er geen grond was voor de conclusie dat niet was voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de maatregel van bewaring. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van vreemdelingen in het proces van terugkeer en de noodzaak voor actieve medewerking aan de vaststelling van identiteit en nationaliteit. De rechtbank stelde vast dat er voldoende zicht op uitzetting bestond, mede gezien de reeds ingediende aanvraag tot afgifte van een laissez-passer bij de autoriteiten van Afghanistan.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Assen
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12/2545 VRONTN S4
Uitspraak van 16 februari 2012 op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[...],
geboren 1992,
van Afghaanse nationaliteit,
IND-dossiernummer: [...],
V-nummer: [...],
thans verblijvende in het detentiecentrum Rotterdam,
eiser,
gemachtigde: mr. I. Petkovski, advocaat te Deventer,
tegen
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder,
gemachtigde: A. van de Burgt, procesvertegenwoordiger.
Procesverloop
Bij besluit van 2 augustus 2011 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 17 november 2011 heeft de rechtbank laatstelijk geoordeeld dat de voortduring en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig zijn.
Eiser heeft op 24 januari 2012 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, waarbij is verzocht om toekenning van schadevergoeding.
Bij besluit van 1 februari 2012 is de termijn van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd, ingaande 2 februari 2012.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 9 februari 2012. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegen-woordigen door voornoemde gemachtigde.
Overwegingen
Aan de orde is de vraag of zich sedert de sluiting van het onderzoek ter zake van het eerdere beroep feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die (het voortduren van) de bewaring onrechtmatig maken. Hierbij is mede van belang of nog voldoende zicht op uitzetting van eiser bestaat.
In aanmerking genomen dat vóór de behandeling van eisers beroep tegen het voortduren van de maatregel van vreemdelingenbewaring en na het indienen daarvan een besluit als bedoeld in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 is genomen, zal de rechtbank het vervolgberoep tevens aanmerken als een beroep tegen het besluit tot verlenging van de vrijheidsontnemende maatregel. Een dergelijk beroep staat open op grond van het bepaalde in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 juncto het vierde lid van dat artikel.
Namens eiser is aangevoerd dat hij in bewaring is gesteld zonder dat ten aanzien van hem een terugkeerbesluit is genomen zodat de verdere bewaring niet op grond van de richtlijn 2008/115/EG van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in lid-staten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (verder: de Terugkeerrichtlijn) kon plaatsvinden. Voorts is eiser - ten onrechte - na 1 januari 2012 geen termijn voor vrijwillig vertrek gegeven. Er bestond dan ook geen wette-lijke bevoegdheid op grond waarvan de bewaring na 1 januari 2012 mocht worden voorgezet.
De rechtbank stelt vast dat de eerste asielaanvraag van eiser op 1 december 2009 en de herhaalde asielaanvraag op 28 juni 2011 zijn afgewezen. De rechtbank stelt vast dat een afwijzende asielbeschikking een meeromvattende beschikking is waarbij eiser een termijn is gegeven om Nederland zelfstandig te verlaten. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling), onder meer in de uitspraak van 21 maart 2011 (LJN: BP9281), is een meeromvattende beschikking tevens een terug-keerbesluit en behoeft verweerder niet apart nog een terugkeerbesluit te nemen. Overigens is bij de afwijzende beschikking van 28 juni 2011 vermeld dat deze beschikking tevens wordt aangemerkt als terugkeerbesluit.
Naar het oordeel van de rechtbank geeft de implementatie van de Terugkeerrichtlijn in de Nederlandse wetgeving (per 31 december 2011) geen aanleiding om eiser opnieuw een termijn voor vrijwillig vertrek te gunnen en een nieuw terugkeerbesluit te nemen. Evenmin bestaat aanleiding voor een herbeoordeling van de gronden die aan de inbewaringstelling ten grondslag zijn gelegd enkel en alleen vanwege de implementatie van de Terugkeerrichtlijn.
De stelling van eiser dat het verlengingsbesluit ten onrechte niet aan zijn gemachtigde bekend is gemaakt, wordt door de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank stelt vast dat het verlengings-besluit op 1 februari 2012 aan eiser in persoon is uitgereikt. Naar analogie van het bepaalde in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000, waarin is bepaald dat aan de vreemdeling onmiddellijk een afschrift van de maatregel wordt uitgereikt, kan daarmee naar het oordeel van de rechtbank worden volstaan. Eén en ander volgt ook uit paragraaf A6/2.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000, zoals deze luidt met ingang van 9 februari 2012 (na inwerking-treding van WBV 2012/1, Stcrt. 2012, nr. 2570, 8 februari 2012). Ook overigens vindt de stelling van eiser geen steun in het recht.
De rechtbank dient vervolgens een oordeel te geven over de vraag of in dit geval de in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 bedoelde situatie aan de orde is. Verweerder stelt zich op het standpunt, blijkens het verlengingsbesluit van 1 februari 2012, dat, ondanks redelijke inspanningen, de nodige documentatie op zich laat wachten en dat door eiser geen dan wel onvoldoende medewerking is verleend aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit dan wel aan zijn vertrek.
Eiser heeft aangevoerd dat hij het nodige heeft gedaan om de (aanstaande) presentatie bij de Afghaanse vertegenwoordiger naar voren te halen. Ook heeft eiser, zij het tevergeefs, contact gezocht met de Internationale Organisatie voor Migratie voor vrijwillige terugkeer naar Afghanistan. Mede gelet op de gehouden vertrekgesprekken kan derhalve niet meer gezegd worden dat hij niet meewerkt aan zijn uitzetting. Voorts is er volgens eiser geen sprake van een situatie dat documentatie op zich laat wachten.
Verweerder stelt daarentegen dat niet is gebleken is dat eiser de in deze procedure overge-legde brieven ook daadwerkelijk aan de Afghaanse vertegenwoordiging heeft verzonden om zijn presentatie te vervroegen. In elk geval heeft eiser geen moeite gedaan om aan vervan-gende (reis) papieren te komen om zijn terugkeer te kunnen bewerkstelligen. Verder is niet duidelijk of eiser nu wel of niet voornemens is om een reguliere aanvraag om toelating in te dienen. Volgens verweerder kan dan ook niet gezegd worden dat eiser actief meewerkt aan terugkeer.
De rechtbank is van oordeel dat ook al zou ervan worden uitgegaan dat eiser zich heeft ingespannen zijn presentatie bij de vertegenwoordiging van Afghanistan te vervroegen – nog afgezien van het feit dat dit niet is gelukt – dat nog niet meebrengt dat verweerder niet heeft kunnen concluderen dat eiser geen volledige en actieve medewerking heeft verleend aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit en aan zijn vertrek. Immers, eiser spant zich niet aantoonbaar in om documenten te verkrijgen die zijn identiteit onderbouwen.
Tijdens de laatste vertrekgesprekken heeft eiser weliswaar aangegeven dat hij wil proberen de presentatiedatum te vervroegen en dat hij in contact met de Internationale Organisatie voor Migratie wil komen, maar ook heeft eiser tijdens die vertrekgesprekken aangegeven dat zijn asielprocedure niet goed is verlopen en dat hij bezig is met het doen van een reguliere aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning. De enkele pas ter zitting gedane mededeling van eiser dat hij geen reguliere aanvraag gaat indienen en terug wil keren naar Afghanistan is vooralsnog onvoldoende voor de conclusie dat eiser volledig en actief meewerkt aan zijn vertrek.
Eisers standpunt, dat alleen sprake is van een situatie waarin de benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt, als bedoeld in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000, indien er concreet zicht is op afgifte van de benodigde documentatie door genoemde landen, treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Deze beperkte uitleg volgt uit de tekst van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000, noch uit de daarin geïmplementeerde tekst van artikel 15, zesde lid, onder b) van de Terugkeerrichtlijn. Ook ingeval een traject is ingezet dat tot doel heeft documenten uit een derde land te verkrijgen, zonder dat er reeds concreet zicht is op afgifte daarvan, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van dat de (be)nodig(d)e documentatie uit derde landen ontbreekt, dan wel op zich laat wachten. Van de zijde van eiser is niet betwist dat verweerders verzoek tot afgifte van een laissez-passer ten behoeve van eiser door de autoriteiten van Afghanistan in behandeling is genomen. Gelet op het voorgaande is er geen grond voor het oordeel dat niet is voldaan aan de voorwaarde(n) voor verlenging van de maatregel van bewaring.
De rechtbank is voorts van oordeel dat - anders dan namens eiser is betoogd - verweerder de uitzetting met voldoende voortvarendheid voorbereidt en dat thans nog voldoende zicht op uitzetting van eiser bestaat. Hierbij acht de rechtbank van belang dat reeds medio augustus 2011 een aanvraag tot afgifte van een laissez passer is ingediend bij de autoriteiten van Afghanistan. De presentatie van eiser in persoon aan de Afghaanse vertegenwoordiger staat gepland op 2 maart 2012. Volgens informatie van de zogeheten LP-afdeling van verweerder kan eiser vanwege de grote instroom vreemdelingen ook niet eerder worden gepresenteerd. Verweerder is voor het plannen van presentaties afhankelijk van de autoriteiten van Afghanistan in Nederland. Voorts zijn er frequent vertrekgesprekken met eiser gehouden.
Hierboven is reeds geoordeeld dat eisers betoog met betrekking tot de voorwaarden voor verlenging van de maatregel geen doel treft. Dit betoog kan, anders dan eiser meent, evenmin leiden tot de conclusie dat de bewaring onnodig lang heeft geduurd en dat voortduring na afweging van alle belangen niet langer gerechtvaardigd is.
Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Daarom dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.
Op 31 december 2011 is artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000 in werking getreden. Deze wetswijziging heeft onmiddellijke werking. Gelet op dit artikellid, gelezen in samenhang met artikel 94, derde lid, van de Vw 2000 en artikel 95, eerste lid, van deze wet, kan tegen de onderhavige uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling.
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep ongegrond;
-wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.A. Vlietstra, rechter, bijgestaan door B. de Vogel, griffier.
B. de Vogel mr. N.A. Vlietstra
In het openbaar uitgesproken op 16 februari 2012
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te
’s-Gravenhage. De vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen, zijn opgenomen in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000.
Afschrift verzonden op: