ECLI:NL:RBSGR:2012:BV7535

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
410609 - kg za 12-13
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verlofverlening aan gedetineerde en niet-ontvankelijkheid in vordering tot toelating tot penitentiair programma

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage, is op 6 februari 2012 een vonnis in kort geding uitgesproken. De eiser, een gedetineerde, had vorderingen ingediend tegen de Staat der Nederlanden, waarbij hij verzocht om verlofverlening en toelating tot een penitentiair programma (PP). De eiser was eerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van elf jaar wegens de handel in verdovende middelen, welke straf later was omgezet naar vier jaar. De eiser had verzocht om deelname aan een PP, zodat hij onder elektronisch toezicht dichter bij zijn gezin kon zijn.

De rechtbank heeft de vordering tot verlofverlening afgewezen, omdat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er een toezegging was gedaan door de penitentiaire inrichting (PI) waar hij verbleef. De Staat had deze toezegging gemotiveerd weersproken, en de rechtbank oordeelde dat er nader onderzoek nodig was, wat niet mogelijk was in een kort geding. Daarnaast werd de eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot toelating tot het PP, omdat er een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bestond die de gang naar de burgerlijke rechter afsluit. De eiser had al een klaagschrift ingediend bij de beklagcommissie, wat betekende dat hij de juiste procedure had gevolgd.

De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van de eiser niet voor toewijzing in aanmerking kwamen en dat hij als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten werd veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste juridische procedures in het strafrecht en de beperkingen die gelden voor gedetineerden in hun verzoeken om verlof en deelname aan programma's.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 410609 / KG ZA 12-13
Vonnis in kort geding van 6 februari 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats], doch thans verblijvende in de penitentiaire inrichting [X.], locatie [Y.],
eiser,
advocaat mr. V.C. van der Velde te [woonplaats],
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. G.C. Nieuwland te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als '[eiser]' en 'de Staat'.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 30 januari 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. [eiser] is op 10 januari 2011 door het Landgericht München (Duitsland) veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van elf jaar wegens - kort gezegd - de handel in verdovende middelen.
1.2. Bij vonnis van 26 oktober 2011 heeft de rechtbank Groningen - op de voet van het bepaalde in artikel 31 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen - voormelde straf omgezet in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van de tijd die [eiser] reeds in voorlopige hechtenis en detentie heeft doorgebracht in Duitsland en de tijd die hij in verband met de strafzaak in Nederland van zijn vrijheid was beroofd. De einddatum van de detentie van [eiser] is 26 maart 2013.
1.3. Op 31 oktober 2011 heeft [eiser], die toentertijd gedetineerd was in de penitentiaire inrichting ('PI') [Z.], zijnde een 'normaal beveiligde inrichting', aan de selectiefunctionaris verzocht hem in aanmerking te laten komen voor deelname aan een penitentiair programma ('PP'), opdat hij onder elektronisch toezicht kan worden geplaatst, aangezien hij dichter bij zijn - in [woonplaats] wonende - gezin wil zijn.
1.4. Op eigen verzoek is [eiser] op 15 november 2011 overgeplaatst naar PI [Y.].
1.5. Op 30 november 2011 heeft [eiser] aan PI [Y.] verzocht om hem zo spoedig mogelijk in aanmerking te laten komen voor een beperkt beveiligde inrichting ('BBI').
1.6. Op 19 december 2011 heeft [eiser] een klacht ingediend bij de directeur van PI [Y.], omdat op het verzoek tot plaatsing in een BBI niet adequaat is gereageerd.
1.7. Op 21 december 2011 heeft [eiser] een klaagschrift ex artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet ('Pbw') ingediend bij de beklagcommissie van de Commissie van Toezicht van PI [Y.]. Daarin beklaagt hij zich over de gang van zaken met betrekking tot zijn verzoek tot plaatsing in een BBI. De mondelinge behandeling van het klaagschrift zal plaatsvinden op 16 februari 2012.
1.8. Op 6 januari 2012 heeft [eiser] - tijdens een gesprek met een medewerker van Bureau Selectie en Detentiefasering - verzocht in aanmerking te komen voor het (gestapelde) traject 'ZBBI/PP', dat bestaat uit plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting ('ZBBI'), gevolgd door deelname aan het PP.
2. Het geschil
2.1. [eiser] vordert, zakelijk weergegeven:
I. te bepalen dat PI [Y.] haar toezegging met betrekking tot de verloven dient na te komen (hierna 'de vordering sub I');
II. te bepalen dat [eiser] op de datum van het uit te spreken vonnis wordt toegelaten tot het PP (hierna 'de vordering sub II'); een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
2.2. Samengevat voert [eiser] daartoe het volgende aan.
Op 22 december 2011 heeft het hoofd van de afdeling van PI [Y.], waar [eiser] verbleef, toegezegd dat aan [eiser] tijdens de jaarwisseling 2011-2012, alsmede gedurende ieder daaropvolgend weekend verlof zou worden verleend. Die toezegging, waaraan PI [Y.] is gebonden, wordt echter niet nagekomen. Daarnaast is PI [Y.] verwijtbaar tekortgeschoten bij de behandeling van het verzoek van [eiser] om in aanmerking te komen voor het PP en een BBI.
2.3. De Staat heeft de vorderingen van [eiser] gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal zijn verweer hierna worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
De vordering sub I:
3.1. Tijdens de mondelinge behandeling is van de zijde van [eiser] uitdrukkelijk aangegeven dat de vordering sub I enkel is gebaseerd/gegrond op de niet-nakoming door PI [Y.] van haar toezegging betreffende de verloven tijdens de jaarwisseling en de daaropvolgende weekenden en niet (ook) op een - al dan niet fictieve - weigering om verlof toe te kennen, zodat - volgens hem - het verweer van de Staat dat voor wat betreft de vordering sub I een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang wordt geboden, die de gang naar de burgerlijke rechter afsluit, niet opgaat. Daarvan uitgaande is met het oog op de onderhavige vordering slechts van (beslissend) belang het antwoord op de vraag of de door [eiser] gestelde toezegging is gedaan.
3.2. De Staat heeft die toezegging gemotiveerd weersproken. Gelet hierop kan thans niet worden aangenomen dat die toezegging daadwerkelijk is gedaan. Daarvoor is nader en grondiger (feiten)onderzoek nodig, waarvoor in een kort gedingprocedure geen plaats is. Daar komt bij dat de Staat heeft aangevoerd dat verlof slechts schriftelijk kan worden aangevraagd door middel van zogenaamde 'verlofbriefjes' en gesteld noch gebleken is dat [eiser] dergelijke briefjes heeft ingediend.
3.3. Reeds op grond van het voorgaande komt de vordering sub I niet voor toewijzing in aanmerking.
De vordering sub II
3.4. Strikt genomen vordert [eiser] - blijkens het petitum van zijn dagvaarding - slechts te worden toegelaten tot het PP. Daartoe strekte zijn verzoek van 31 oktober 2011. Nadien heeft [eiser] nog twee verzoeken ingediend strekkende tot deelname aan een bepaald detentietraject. Op 30 november 2011 heeft hij verzocht te worden geplaatst in een BBI en op 6 januari 2012 heeft hij aangegeven in aanmerking te willen komen voor het traject ZBBI/PP. Op grond van de stellingen van [eiser] zou kunnen worden geconcludeerd dat zijn vordering - gegrond op het niet adequaat handelen van PI [Y.] - zich mede uitstrekt tot de twee laatstvermelde verzoeken, althans in ieder geval tot het verzoek tot plaatsing in een BBI. Met het oog op het voorgaande valt op dat uit het overzicht, waarop beide partijen zich beroepen (producties III en 1 van respectievelijk [eiser] en de Staat), blijkt dat voor ieder traject een andere datum geldt waarop [eiser] daarvoor in aanmerking zou kunnen komen (BBI: 3 oktober 2011, ZBBI/PP: 28 januari 2012 en PP: 28 juli 2012).
3.5. Hoe dan ook, in alle gevallen dient [eiser] - voor wat betreft zijn verwijten aan het adres van PI [Y.] - de in de Pbw voorgeschreven weg (beklag, eventueel gevolgd door beroep) te bewandelen, die - ingevolge vaste jurisprudentie - moet worden aangemerkt als een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, waardoor de weg naar de burgerlijke rechter is afgesloten. Met betrekking tot zijn verzoek tot plaatsing in een BBI is [eiser] die weg overigens al ingeslagen (zie onder 1.7). Het beroep van de Staat op de niet-ontvankelijkheid van [eiser] treft derhalve doel.
Afronding
3.6. Op grond van het bovenstaande zal worden beslist zoals hieronder in het dictum vermeld.
3.7. [eiser] zal - als de in het ongelijk gestelde partij - worden veroordeeld in de proceskosten.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst de vordering sub I af;
- verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in de vordering sub II;
- veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op dit vonnis aan de zijde van de Staat begroot op € 1.391,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 575,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2012.
jvl