ECLI:NL:RBSGR:2012:BV7448

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/1695 en 12/2805
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot verlenging van de bewaringstermijn van een vreemdeling en de rechtmatigheid daarvan

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 21 februari 2012 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister voor Immigratie en Asiel tot verlenging van de bewaringstermijn van een Nigeriaanse vreemdeling. Eiser, geboren in 1990, was op 12 juli 2011 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had eerder meerdere keren geprobeerd de bewaring op te heffen, maar deze verzoeken waren ongegrond verklaard. Op 5 januari 2012 besloot de minister de bewaring te verlengen, wat eiser op 17 januari 2012 aanvocht. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de verlenging van de bewaring niet geldig waren, omdat eiser inmiddels in het bezit was van een geldig paspoort en zijn weigering om medewerking te verlenen aan vertrekgesprekken niet als belemmering voor zijn uitzetting kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat het besluit van 5 januari 2012 niet deugdelijke motivering had en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank oordeelde dat de bewaring onrechtmatig was met ingang van 12 januari 2012 en kende eiser een schadevergoeding toe van € 2.880,00 voor de periode dat hij onterecht in bewaring was gehouden. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,00. Het beroep tegen de voortduring van de bewaring werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen belang meer had bij een oordeel hierover na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12/1695 en AWB 12/2805
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2012
inzake
[eiser],
geboren op [datum] 1990,
van Nigeriaanse nationaliteit,
verblijvende te Vught in het PPC,
eiser,
gemachtigde mr. L. van Dijk,
tegen
de minister voor Immigratie en Asiel,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. M.A.M. Janssen.
<b>Procesverloop</b>
Op 12 juli 2011 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) in bewaring gesteld.
Bij uitspraken van de rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van 8 augustus 2011, 11 oktober 2011, 8 november 2011, 13 december 2011 en 16 januari 2012 zijn eerdere beroepen strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring ongegrond verklaard.
Verweerder heeft op 5 januari 2012 een besluit tot verlenging van de bewaringstermijn genomen. Dit besluit is op 10 januari 2012 aan eiser uitgereikt.
Eiser heeft op 17 januari 2012 beroep ingesteld tegen het besluit verlenging tot bewaringstermijn (AWB 12/1695). Voorts heeft hij om schadevergoeding verzocht.
Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder op 19 januari 2012 een voortgangsrapportage ingezonden. Eiser heeft hierop gereageerd bij fax van 20 januari 2012. Uit de aard van de beroepsgronden begrijpt de rechtbank dat eiser tevens beoogd heeft beroep aan te tekenen tegen de voortduring van de bewaring (zaaknummer AWB 12/2805).
De zaak is behandeld op de zitting van 21 februari 2012, waar eiser is verschenen bij mr. P. Scholtes, die waarnam voor zijn gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde.
<b>Overwegingen</b>
1. Verweerder heeft aan het besluit van 5 januari 2012 ten grondslag gelegd dat eiser niet beschikt over een (geldig) document voor grensoverschrijding en dat eiser niet meewerkt aan zijn vertrek uit Nederland door sinds 26 augustus 2011 te weigeren om vertrekgesprekken te voeren.
2. Zoals ter zitting is gebleken, is inmiddels niet in geschil dat verweerder in het bezit is van het geldige paspoort van eiser. Het ontbreken van een document voor grensoverschrijding kan eiser dus niet worden tegengeworpen.
3. Naar het oordeel van de rechtbank kan de weigering om medewerking te verlenen aan zijn uitzetting eerst aan eiser worden tegengeworpen indien die weigering ook daadwerkelijk tot belemmering van die uitzetting leidt. Het enkele feit dat eiser geen vertrekgesprekken wenst te voeren, leidt niet tot de conclusie dat hij zijn uitzetting heeft belemmerd. Voor dit oordeel acht de rechtbank redengevend dat verweerder in de voortgangsrapportage heeft vermeld dat er een aan zekerheid grenzende waarschijnlijk is dat eiser op korte termijn wordt uitgezet. De rechtbank leidt hieruit af dat de weigering van eiser om medewerking te verlenen aan de vertrekgesprekken niet van invloed is op deze waarschijnlijke uitzetting. Gelet hierop kan het besluit van 5 januari 2012 niet gedragen worden door de grond dat eiser niet meewerkt aan zijn vertrek.
4. Artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 geeft verweerder de bevoegdheid om een besluit tot verlenging van de bewaringstermijn te nemen als de uitzetting meer tijd zal vergen, omdat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documenten nog ontbreken. Zoals hiervoor geoordeeld is, doen deze gronden geen opgeld doen. Gelet op het limitatieve karakter van genoemd artikellid, biedt dit geen ruimte om andere argumenten of omstandigheden ten grondslag te leggen aan een besluit tot verlenging van de bewaringstermijn. De stelling dat er in verband met het toegewezen verzoek om voorlopige voorziening thans sprake is van een tijdelijke belemmering van de uitzetting, kan verweerder dus niet baten. Evenmin kunnen de geschetste bijzondere omstandigheden van eiser en van zijn procedure met betrekking tot de ongewenstverklaring worden aangemerkt als gronden voor het besluit van 5 januari 2012.
5. Gelet op het vorenstaande ontbeert het besluit van 5 januari 2012 een deugdelijke motivering. Het besluit komt om die reden voor vernietiging in aanmerking. Het beroep zal in zoverre gegrond worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de bewaring met onmiddellijke ingang dient te worden opgeheven.
6. De bewaring is met ingang van 12 januari 2012 (de eerste dag na het verstrijken van de termijn van zes maanden als bedoeld in artikel 59, vijfde lid, van de Vw 2000) onrechtmatig. Gelet op dit oordeel bestaat er aanleiding aan eiser met ingang van 17 januari 2012 (de datum van het beroepschrift) een vergoeding ten laste van de Staat toe te kennen. Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten 21 februari 2012, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding. Eiser komt derhalve over de periode van 17 januari 2012 tot en met 20 februari 2012 (36 dagen) schadevergoeding toe. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Deze richtlijn gaat uit van een schadevergoeding van € 80,00 voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit richtbedrag af te wijken.
7. Gelet op het vorenstaande bedraagt de schadevergoeding in totaal (36 x € 80,00 =) € 2.880,00.
8. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 437,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 437,00;
• wegingsfactor 1.
9. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
10. Nu is geoordeeld dat de bewaring onrechtmatig is met ingang van 12 januari 2012, heeft eiser geen belang meer bij een oordeel over de rechtmatigheid van de voortduring van de bewaring sindsdien. In zoverre zal het beroep van eiser niet-ontvankelijk worden verklaard.
11. Beslist wordt als volgt.
<b>Beslissing</b>
De rechtbank,
- verklaart het beroep gericht tegen het besluit tot verlenging van de bewaring (AWB 12/1695) gegrond;
- verklaart de maatregel tot bewaring onrechtmatig met ingang van 12 januari 2012;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van verweerder, ten bedrage van € 2.880,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op € 437,00;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier;
- verklaart het beroep tegen de voortduring van de bewaring (AWB 12/2805) niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. R.J.A. Schaaf als rechter in tegenwoordigheid van P. Bijen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2012.
Voorgenoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van
€ 2.880,00 (ZEGGE: TWEEDUIZENDACHTHONDERDTACHTIG EURO).
Aldus gedaan op 21 februari 2012 door mr. R.J.A. Schaaf.
<i>Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open</i>
Afschrift: