uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2012 in de zaak tussen
[…], eiser,
gemachtigde: mr. H.C. van Asperen,
de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, daaronder begrepen zijn rechtsvoorganger(s), verweerder,
gemachtigde: mr. P.E.G. Heijdanus Meershoek.
Eiser heeft op 10 februari 2012 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 januari 2012 waarbij eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de maatregel van bewaring is opgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig T.A.J. Martens, tolk in de Franse taal.
1. Eiser stelt te zijn geboren op 1 oktober 1991 en de Guineese nationaliteit te bezitten.
2. Op grond van artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3. De rechtbank oordeelt als volgt.
3.1.1. Eiser heeft van 25 november 2011 tot 24 januari 2012 een gevangenisstraf uitgezeten. Niet in geschil is dat eiser op 25 november 2011 nog in zijn vertrektermijn zat. Aansluitend op zijn strafrechtelijke detentie is eiser in vreemdelingenbewaring gesteld.
3.1.2. Eiser betoogt dat hij op 24 januari 2012, toen hij zijn straf had uitgezeten, in vrijheid had moeten worden gesteld om alsnog in de gelegenheid te worden gesteld binnen de hem gestelde vertrektermijn Nederland zelfstandig te verlaten.
3.1.3. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 maart 2011 (LJN: BP9284) leidt de rechtbank af dat een vreemdeling niet kan worden tegengeworpen dat hij zich niet aan zijn vertrektermijn heeft gehouden, indien hij gedurende die vertrektermijn in vreemdelingenbewaring wordt gesteld. In het enkele feit dat eiser tijdens zijn vertrektermijn niet in vreemdelingenbewaring is gesteld, maar gevangen is gezet ter executie van een gevangenisstraf, ziet de rechtbank geen reden om daar in deze zaak anders over te oordelen. Hieruit volgt dat eiser na zijn vrijlating uit strafrechtelijke detentie niet aansluitend in vreemdelingenbewaring had mogen worden gesteld, maar in de gelegenheid had moeten worden gesteld om binnen de hem resterende vertrektermijn – die weer is gaan lopen na afloop van zijn strafrechtelijke detentie – Nederland alsnog zelfstandig te verlaten. Dat eiser, naar verweerder stelt, gedurende zijn strafrechtelijke detentie onvoldoende zou hebben gedaan om zijn terugkeer te bewerkstelligen, leidt niet tot een andersluidend oordeel. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
3.3. Het beroep is dus gegrond en de maatregel dient te worden opgeheven met ingang van 23 februari 2012.
4. De rechtbank acht voldoende gronden aanwezig om schadevergoeding toe te kennen voor 13 dagen onrechtmatige bewaring van 10 februari 2012, zijnde de datum van indiening van het beroepschrift, tot 23 februari 2012. De voor die datum geleden schade had eiser immers kunnen beperken door eerder dan 10 februari 2012 beroep in te stellen. De te vergoeden schade komt daarmee op een bedrag van € 1.040,- (13 x € 80,-).
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten betalen aan de griffier van de rechtbank.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 23 februari 2012;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser schadevergoeding toe ten bedrage van € 1.040,- ten laste van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,- en bepaalt dat, nu aan eiser een toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de griffier (rekeningnummer 56 99 90 688) worden betaald.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in aanwezigheid van G.F. Meiland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuurs¬recht¬spraak van de Raad van State.