ECLI:NL:RBSGR:2012:BV7041

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/11456
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het besluit tot intrekking van het verblijfsdocument van een vreemdeling na toepassing van de bestuurlijke lus

In deze vreemdelingenzaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 februari 2012 uitspraak gedaan over de intrekking van het verblijfsdocument van eiser, een vreemdeling. De Minister van Immigratie en Asiel had het verblijfsdocument ingetrokken op basis van de stelling dat de relatie van eiser met zijn referente was beëindigd. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak op 2 december 2011 geoordeeld dat de Minister niet voldoende had gemotiveerd waarom de bezwaren van eiser geen doel troffen. De rechtbank heeft de Minister de gelegenheid gegeven om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, maar de Minister heeft dit niet gedaan. In de einduitspraak heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat eiser geen rechten kon ontlenen aan artikel 13, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG, omdat zijn relatie met de referente niet voldeed aan de vereisten van deze richtlijn. De rechtbank heeft de Minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.092,50. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering door de overheid bij besluiten die de rechten van vreemdelingen raken.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 11/11456, V-nummer: [nummer],
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geding tussen
[naam eiser], eiser,
gemachtigde: mr. T. Thissen, advocaat te Zoetermeer,
en
de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. B.J. Pattiata, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND).
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 18 november 2010 heeft verweerder het aan eiser verleende verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) ingetrokken.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 14 december 2010 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 8 maart 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 1 april 2011 beroep ingesteld.
De zaak is op 27 september 2011 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen bij gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Op 2 december 2011 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan, het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Bij brief van 27 december 2011 heeft verweerder een nadere standpuntbepaling ingezonden. Bij faxbericht van 6 januari 2012 heeft eiser hierop gereageerd. Nadat beide partijen schriftelijk kenbaar hebben gemaakt geen behoefte te hebben aan een nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek op 18 januari 2012 gesloten.
2. Overwegingen
2.1. het wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder e, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, wordt in deze wet en de daarop rustende bepalingen verstaan onder gemeenschapsonderdanen:
1°. onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie die op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven;
2º. familieleden van de onder 1° genoemden die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die uit hoofde van een ter toepassing van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap genomen besluit gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven.
Ingevolge artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000 heeft de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, verschaft Onze Minister aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, en gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel 1, onder e, sub 2°, een document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt.
2.1.2. Volgens artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a, van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (hierna: Richtlijn 2004/38/EG), leiden scheiding, ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk of beëindiging van het geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 2, punt 2, onder b), onverminderd het bepaalde in de tweede alinea, niet tot verlies van het verblijfsrecht van de familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten, indien het huwelijk of het geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 2, punt 2, onder b), bij de aanvang van de gerechtelijke procedure tot scheiding, ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk of bij de beëindiging van het geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 2, punt 2, onder b), ten minste drie jaar heeft geduurd, waarvan één jaar in het gastland.
2.2. het bestreden besluit en het verweer
2.2.1. Verweerder heeft in het bestreden besluit, samengevat, het volgende overwogen.
Het aan eiser verleende verblijfsdocument is terecht ingetrokken. Mevrouw [X] (hierna: referente) heeft op 12 oktober 2010 aan het loket van de IND verklaard dat zij niet langer een relatie heeft met eiser. Volgens de gemeentelijke basisadministratie is referente op 17 maart 2010 met onbekende bestemming vertrokken en uitgeschreven op het adres waar zij met eiser stond ingeschreven, terwijl eiser nog op dat adres staat ingeschreven. Gelet hierop is het rechtmatig verblijf van eiser geëindigd. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een zienswijze in te dienen. Omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is, is van het horen van eiser afgezien.
2.2.2. Verweerder stelt zich in de brief van 27 december 2011 op het standpunt dat het verzoek van eiser om twee weken uitstel voor het indienen van een zienswijze terecht niet is gehonoreerd. Niet valt in te zien dat eiser onvoldoende gelegenheid heeft gehad om feiten en omstandigheden naar voren te brengen die bij de beslissing in primo meegewogen hadden moeten worden. Hetgeen in bezwaar is aangevoerd over de onderliggende stukken van het primaire besluit leidt niet tot een ander oordeel, nu niet met objectief verifieerbare bewijsstukken is aangetoond dat eiser en referente nog altijd een exclusieve en duurzame relatie met elkaar onderhouden. Dat er een onderzoek had moeten plaatsvinden naar de adresgeschiedenis van referente volgt verweerder niet.
Eiser kan geen rechten ontlenen aan het bepaalde in de artikelen 3.50 en 3.51 van Vb 2000 omdat hij nimmer in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
2.3. de gronden van beroep
Eiser heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
Eiser heeft meermalen tevergeefs verzocht om toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Pas na indiening van het aanvullend bezwaarschrift heeft verweerder deze stukken aan eisers gemachtigde doen toekomen. De in dit verband ingediende klacht is gegrond verklaard. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten eiser een nadere termijn te gunnen voor het indienen van een zienswijze op het voornemen tot intrekking van het aan eiser verleende verblijfsdocument. Dit is een uiterst onzorgvuldige gang van zaken. Het bestreden besluit is niet deugdelijk gemotiveerd omdat verweerder niet is ingegaan op de gronden van bezwaar. In de gronden van bezwaar is uitgebreid gemotiveerd dat er sprake is van een situatie waarin de relatie langer dan drie jaar heeft geduurd en dat eiser en referente gedurende een periode van meer dan een jaar in Nederland hebben samengewoond. Gelet op het voorgaande had verweerder eiser moeten horen.
Bij brief van 6 januari 2012 heeft eiser aangevoerd dat het beroep gegrond moet worden verklaard omdat verweerder geen nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen, terwijl de rechtbank verweerder in de gelegenheid heeft gesteld het geconstateerde gebrek te herstellen door een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Door zich op het standpunt te stellen dat eiser geen beroep kan doen op de artikelen 3.50 en 3.51 van het Vb 2000 miskent verweerder dat eiser geen beroep heeft gedaan op deze artikelen, maar op artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a, van Richtlijn 2004/38/EG. Verweerder had de vraag moeten beantwoorden of deze bepaling ook van toepassing is op een vreemdeling die een relatie heeft met een Unieburger zonder dat sprake is geweest van een huwelijk of geregistreerd partnerschap. Nu verweerder hierop niet is ingegaan, is het geconstateerde motiveringsgebrek niet hersteld.
2.4. het oordeel van de rechtbank
2.4.1. Naar de rechtbank begrijpt, handhaaft verweerder het besluit van 8 maart 2011 en dient de brief van 27 december 2011 als een nadere toelichting op dat besluit te worden aangemerkt. De terechte opmerking van eiser dat verweerder naar aanleiding van de tussenuitspraak geen nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen, staat er niet aan in de weg om de brief van 27 december 2011 uit een oogpunt van finale geschilbeslechting te betrekken bij de beoordeling van het beroep.
2.4.2. In haar tussenuitspraak van 2 december 2011 heeft de rechtbank overwogen dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft toegelicht waarom de procedurele en inhoudelijke argumenten die eiser in bezwaar naar voren heeft gebracht geen doel treffen en heeft zij geoordeeld dat het bestreden besluit om die reden niet op een deugdelijke motivering berust. De rechtbank blijft bij dit oordeel. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het besluit van 8 maart 2011 vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.4.3. De beroepsgrond dat verweerder eiser ten onrechte geen uitstel heeft verleend om een zienswijze op het voornemen tot intrekking van het verblijfsdocument in te dienen faalt. Verweerder heeft eiser bij brief van 21 oktober 2010 in de gelegenheid gesteld binnen twee weken een zienswijze in te dienen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk was om binnen de gestelde termijn een zienswijze in te dienen. Voorts heeft eiser in bezwaar en beroep alles naar voren kunnen brengen wat hij van belang acht.
Evenmin slaagt de beroepsgrond dat verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken niet aan eiser heeft toegezonden, nu dat in de bezwaarfase alsnog is gebeurd en eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om daar in bezwaar en beroep alsnog op te reageren. Niet is gebleken dat eiser door deze gang van zaken in zijn belangen is geschaad, laat staan zodanig dat het in de rede ligt dat verweerder om die reden een nieuwe beslissing op bezwaar neemt.
2.4.4. Eiser stelt dat hij op grond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a, van Richtlijn 2004/38/EG in aanmerking komt voor voortgezet verblijf, althans dat verweerder dit nader had moeten onderzoeken. De rechtbank volgt deze stelling niet. Het door eiser ingeroepen artikelonderdeel is van toepassing op beëindiging van een huwelijk of geregistreerd partnerschap. De lidstaten zijn niet verplicht dit artikelonderdeel overeenkomstig toe te passen op de beëindiging van een relatie tussen een derdelander en een Unieburger indien geen sprake is geweest van een geregistreerd partnerschap. Verweerder heeft ter zitting van 27 september 2011 dan ook terecht, zij het ongemotiveerd, opgemerkt dat eiser geen rechten kan ontlenen aan Richtlijn 2004/38/EG. Een ander oordeel hierover zou eiser niet hebben gebaat, omdat zijn relatie met referente korter dan drie jaar heeft geduurd. Op het destijds ingediende aanvraagformulier is vermeld dat eiser en referente sinds 25 juli 2008 een relatie met elkaar hebben. Niet in geschil is dat de relatie vóór 25 juli 2011 en daarmee binnen drie jaar is verbroken. Wanneer de relatie precies is verbroken, hoeft onder deze omstandigheden niet vastgesteld te worden. De stelling in beroep dat eiser in bezwaar uitvoerig heeft gemotiveerd dat de relatie langer dan drie jaar heeft geduurd mist feitelijke grondslag.
2.4.5. Gelet op hetgeen onder 2.4.4. is overwogen wordt met een opdracht aan verweerder om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, al dan niet na het horen van eiser, geen redelijk doel gediend. Het staat vast dat verweerder het bezwaar van eiser in dat geval opnieuw ongegrond kan en zal verklaren. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
2.4.6. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op € 1.092,50 (1 punt voor de indiening van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het als repliek aan te merken faxbericht van 6 januari 2012, met een waarde per punt van € 437 en wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet voormeld bedrag aan proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
2.4.7. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 152 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 1.092,50 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en P. Deinum, griffier, ondertekend.