ECLI:NL:RBSGR:2012:BV6845

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
385892 - HA ZA 11-277
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J.A.M. Ahsmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid vervoerder voor schade door onjuist laden van asfaltmachine

In deze zaak vorderde de besloten vennootschap ARB B.V. schadevergoeding van de besloten vennootschappen MBA B.V. en INTERNATIONAAL TRANSPORTBEDRIJF [A] B.V. naar aanleiding van schade aan een asfaltmachine die tijdens transport was ontstaan. De rechtbank 's-Gravenhage oordeelde dat MBA en [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk waren voor de schade, die was ontstaan door het niet vastzetten van de asfaltmachine op de dieplader. De feiten van de zaak tonen aan dat er een huurovereenkomst bestond tussen ARB en MBA, waarin was bepaald dat de huurder de asfaltmachine niet aan derden in gebruik mocht geven. Tijdens het transport door [gedaagde sub 2] was de asfaltmachine niet met spanbanden vastgezet, wat leidde tot een ongeval waarbij de asfaltmachine en een wals van de dieplader vielen. De rechtbank oordeelde dat de chauffeur van [gedaagde sub 2] onrechtmatig had gehandeld door het risico te nemen om de asfaltmachine niet vast te zetten, en dat dit gedrag niet als overmacht kon worden aangemerkt. De rechtbank wees de vordering van ARB toe en veroordeelde MBA en [gedaagde sub 2] tot betaling van € 16.638,85, vermeerderd met rente en kosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van vervoerders en huurders in het kader van schadevergoeding bij onrechtmatige daad en wanprestatie.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 385892 / HA ZA 11-277
Vonnis van 15 februari 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ARB B.V.,
gevestigd te Heteren,
eiseres,
advocaat mr. E. Grabandt te 's-Gravenhage,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MB-ASFALT B.V.,
gevestigd te Leiden,
gedaagde,
advocaat mr. C.L. Brandt te 's-Gravenhage,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERNATIONAAL TRANSPORTBEDRIJF [A] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. W.P. den Hertog te Rotterdam.
Partijen zullen hierna ARB, MBA en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis - en de daarin genoemde stukken - van 24 augustus 2011, waarin de rechtbank een comparitie van partijen heeft gelast,
- de akte wijziging van eis, tevens akte houdende overlegging producties aan de zijde van ARB,
- de akte houdende overlegging producties aan de zijde van [gedaagde sub 2],
- het proces-verbaal van de op 15 december 2011 gehouden comparitie,
- de brieven van 28 en 30 december 2011 van mr. J.J. van de Velde, raadsman van ARB,
- de brief van 29 december 2011 van mr. L.R. van Hee, raadsman van [gedaagde sub 2].
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.ARB, mede handelend onder de naam Visionrent Road, richt zich onder meer op de verhuur van asfaltmachines.
2.2.MBA exploiteert een wegenbouwbedrijf, gericht op het aannemen van wegenbouwwerkzaamheden. Enig bestuurder van en aandeelhouder in MBA is de heer [B] (hierna: [B]).
2.3.[gedaagde sub 2] is een transportbedrijf.
2.4. Op 22 mei 2009 is een huurovereenkomst tot stand gekomen op basis waarvan ARB haar asfaltafwerkmachine van het merk ABG type Titan 7820 met serienummer 7820 18064 (hierna: de asfaltmachine) heeft verhuurd aan MBA. Deze overeenkomst bepaalt, voor zover van belang, als volgt:
artikel 6 lid 2: "De huurder zal (...) het object (...) niet aan derden in (...) gebruik geven, onder welke benaming dan ook".
artikel 11 lid 1: "Niet-tijdige betaling van enig door de huurder verschuldigd bedrag levert verzuim van de huurder op. De huurder is dan over het niet op tijd betaalde bedrag rente verschuldigd van 1 1/2% per maand waarbij een ingegane maand voor een volle wordt gerekend; alles onverminderd de bevoegdheid van de verhuurder om de nakoming en/of aanvullende schadevergoeding te vorderen".
artikel 11 lid 3: "Ten laste van de huurder komen alle buitengerechtelijke kosten van welke aard dan ook, die de verhuurder als gevolg van een niet-nakoming door de huurder van diens verplichtingen heeft moeten maken".
artikel 13: "Tot het tijdstip waarop het object weer in de feitelijke macht van de verhuurder is, is het risico van beschadiging door of aan het object of tenietgaan daarvan voor rekening van de huurder".
2.5.MBA heeft de asfaltmachine op haar beurt verhuurd aan de eenmanszaak Wegenbouwbedrijf De Bollenstreek (hierna: De Bollenstreek). De Bollenstreek heeft [gedaagde sub 2] opdracht gegeven de asfaltmachine te transporteren naar een locatie waar de machine zou worden ingezet. In dat verband heeft De Bollenstreek een semi-diepladeraanhangwagen (hierna: de dieplader) gehuurd van Wegenbouwbedrijf de Sleutelstad (hierna: Sleutelstad). [B] is gevolmachtigde van Sleutelstad.
2.6.Op 2 juni 2009 heeft [gedaagde sub 2] de asfaltmachine alsmede een wals van het type Terex-Benford op de dieplader vervoerd (hierna: het transport). Voorafgaand aan het transport is de wals wèl, maar de asfaltmachine niet met spanbanden vastgezet.
2.7.Tijdens het transport is de vrachtwagen van [gedaagde sub 2] (waaraan gekoppeld de dieplader) betrokken geraakt bij een verkeersongeval waarbij de asfaltmachine en de wals van de dieplader zijn gevallen.
2.8.In de "registratieset" van de politie Amsterdam inzake het schadevoorval is een beknopte verklaring opgenomen van de chauffeur:
"Ik reed op de A10 west komende uit de richting van Amsterdam Zuid, gaande in de richting van de Coentunnel. Ik reed op de rechter rijstrook met ongeveer 75 km/u. Voor mij zag ik dat de auto's al begonnen te remmen dus minderde ik al vaart. Plots schoot er een rode auto tussen mij en de auto voor me. Hier door moest ik plotseling remmen. Doordat ik vol remde schaarde de aanhanger. Ik had daar op dat moment geen controle meer over".
2.9.Bij brief van 9 juni 2009 heeft Expertisebureau Arntz van Helden, aangesteld door de verzekeraars van ARB, [gedaagde sub 2] aansprakelijk gesteld voor de aan de asfaltmachine opgetreden schade aan de asfaltmachine. De schade is in het expertiserapport van 31 juli 2009 vastgesteld op € 15.157,00 excl. BTW.
2.10.Bij brief van 24 augustus 2009 heeft Aon, de verzekeringsmakelaar van ARB, optredende voor Wijnmalen & Hausmann Import B.V., één van de verzekerden onder de verzekeringspolis, aan Toplis Hettema, de schade-expert van [gedaagde sub 2], geschreven dat zij [gedaagde sub 2] aansprakelijk houdt voor de schade aan de asfaltmachine en het schadebedrag ad € 15.157,00, het bedrag van € 1.481,85 aan expertisekosten alsmede de wettelijke rente gevorderd.
2.11.Op 28 augustus 2009 heeft Toplis Hettema aan Aon medegedeeld dat voornoemde brief van 24 augustus 2009 zou worden doorgestuurd aan Delta Lloyd Schadeverzekeringen N.V. (hierna: Delta Lloyd), zijnde de verzekeraar van [gedaagde sub 2].
2.12.Eind oktober 2009 hebben de verzekeraars van ARB het onder 2.10 vermelde schadebedrag en de expertisekosten, verminderd met het eigen risico van
€ 1.856,93, uitgekeerd aan ARB.
2.13.Op 18 februari 2010 heeft Delta Lloyd aan Aon laten weten dat zij zowel het schadebedrag van € 15.157,00 voor de asfaltmachine als het schadebedrag ad
€ 8.188,55 voor de wals had uitgekeerd aan De Leeuw Assuradeuren B.V. (hierna: De Leeuw), zijnde de verzekeringstussenpersoon van Sleutelstad.
2.14.Eveneens op 18 februari 2010 heeft De Leeuw aan Aon laten weten dat zij bedoelde schadebedragen had overgemaakt naar Sleutelstad. Sleutelstad had het bedrag vervolgens gebruikt ter voldoening van openstaande facturen.
2.15.De Bollenstreek is op 25 februari 2010 in staat van faillissement verklaard. Als gevolg daarvan zijn MBA en Sleutelstad in financiële problemen geraakt.
2.16.Bij aangetekend schrijven van 10 mei 2010 verzoekt Aon aan [gedaagde sub 2] om tot betaling van het bedrag van € 15.157,- over te gaan. Bovenaan de brief staat vermeld: Verzekerde Wynmalen & Hausmann Import BV; polisnr [nummer]; schadedatum 02-06-2009; Betreft: Asfaltafwerkmachine Titan 7820- beschadigd tijdens transport. In de brief is onder meer toegelicht dat Delta Lloyd tot uitkering is overgegaan van het schadebedrag aan De Leeuw en dat Sleutelstad niet meer in staat is de vordering te voldoen. Aan het slot van de brief schrijft Aon: "In verband met een mogelijke verjaringstermijn zien wij uw reactie graag binnen 7 dagen na dagtekening van deze brief tegemoet."
3.Het geschil
3.1.ARB vordert MBA en [gedaagde sub 2] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk, te veroordelen tot betaling van € 16.638,85 (incl. expertisekosten ad 1.481,85), te vermeerderen met,
a.voor zover MBA tot vergoeding van de schade wordt veroordeeld, de contractuele rente daarover ex clausule 11 lid 1 van de verhuurovereenkomst met ingang van 2 juni 2009,
b.voor zover [gedaagde sub 2] tot vergoeding van de schade wordt veroordeeld, de wettelijke (handels) rente daarover met ingang van 2 juni 2009,
in beide situaties tot aan de dag der algehele voldoening, en voorts te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten, te vergoeden integraal (MBA) dan wel ad € 904,00 (MBA en [gedaagde sub 2]). ARB vordert voorts MBA en [gedaagde sub 2] te veroordelen in de kosten van de procedure, alsmede in de nakosten ad € 131,00 en - indien het vonnis moet worden betekend - € 68,00.
3.2.Met betrekking tot de vordering jegens MBA legt zij daaraan ten grondslag dat MBA jegens haar toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen op grond van de verhuurovereenkomst. De schade is ontstaan tijdens het verhuren van de asfaltmachine aan MBA. Op grond van de verhuurovereenkomst komt die schade voor rekening van MBA. Voorts heeft MBA in strijd met de verhuurovereenkomst de asfaltmachine onderverhuurd. MBA dient op de voet van clausule 11 lid 3 van de verhuurovereenkomst die buitengerechtelijke incassokosten integraal te vergoeden.
3.3.Met betrekking tot de vordering jegens [gedaagde sub 2] legt zij daaraan ten grondslag dat [gedaagde sub 2] in opdracht van De Bollenstreek het vervoer van de asfaltmachine heeft verzorgd. Tussen ARB en [gedaagde sub 2] is geen sprake van een vervoersovereenkomst. De chauffer van [gedaagde sub 2] heeft de asfaltmachine geladen op de dieplader, zonder daarbij de asfaltmachine vast te zetten met spanbanden. De schade is het gevolg van het ondeugdelijk laden en stuwen door de chauffeur van [gedaagde sub 2].
Subsidiair is het voorval het gevolg van onoplettendheid van de chauffeur. Als hij tijdens het transport de file(vorming) voor hem tijdig had waargenomen, was de noodmanoeuvre, waardoor de oplader is gaan scharen en de schade is ontstaan, niet noodzakelijk geweest. Beide kunnen [gedaagde sub 2] op grond van de artt. 6:162 en 6:170 BW worden toegerekend.
3.4.MBA en [gedaagde sub 2] voeren gemotiveerd verweer, waarop hierna, voor zover nodig, zal worden ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.ARB heeft van verzekeraars - die krachtens art. 7:962 BW in de rechten van ARB waren gesubrogeerd - last en volmacht gekregen om een regresvordering tegen [gedaagde sub 2] en MBA in te stellen.
In de zaak tegen MBA
4.2.In geschil is de vraag of MBA op grond van wanprestatie onder de verhuurovereenkomst gehouden is om de bij ARB als gevolg van het transport opgetreden schade te vergoeden.
4.3.Nu vast staat dat tijdens de verhuur schade is ontstaan aan de asfaltmachine, terwijl is afgesproken dat MBA de asfaltmachine niet in gebruik zou geven aan een derde en MBA op deze punten geen specifiek verweer heeft gevoerd, is MBA op grond van artikel 13 respectievelijk artikel 6 lid 2 van de verhuurovereenkomst jegens ARB tekort geschoten in haar verplichtingen uit de verhuurovereenkomst. Dat er sprake is geweest van een fout van de verzekeraar van [gedaagde sub 2] (Delta Lloyd) doordat zij het bedrag naar de verkeerde persoon heeft overgemaakt, maakt zulks - wat daar ook van zij - niet anders. Dat betekent dat de schadevordering, waarvan de hoogte niet is betwist, zal worden toegewezen, en wel tot het gevorderde bedrag van € 15.157,-.
4.4.De door ARB gevorderde expertisekosten van € 1.481,85 zijn, ook al zijn ze door de verzekeraar gemaakt, te beschouwen als kosten die vallen onder het bereik van artikel 6:96 lid 2 onder b BW, aangezien het betreft kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid jegens ARB. Zij komen dan ook voor toewijzing in aanmerking.
4.5.De door ARB gevorderde integrale vergoeding van de buitengerechtelijke kosten op grond van artikel 11 lid 3 van de verhuurovereenkomst acht de rechtbank niet toewijsbaar, ook niet tot het forfaitaire bedrag uit rapport Voorwerk II. Uit de door ARB verstrekte globale opgave van de buitengerechtelijke werkzaamheden jegens MBA die niet zijn gespecificeerd, blijkt niet dat het gaat om verrichtingen die meeromvattend zijn dan die waarvoor de proceskostenveroordeling reeds een vergoeding pleegt in te houden.
4.6.MBA zal worden veroordeeld tot betaling van de contractuele rente zoals afgesproken in artikel 11 lid 1 van de verhuurovereenkomst tussen MBA en ARB, met ingang van de schadedatum 2 juni 2009, nu deze niet door MBA is betwist.
In de zaak tegen [gedaagde sub 2]
4.7.Centraal staat de vraag of [gedaagde sub 2], met wie ARB geen vervoersovereenkomst heeft gesloten, uit onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de bij ARB opgetreden schade als gevolg van het door haar uitgevoerde transport.
4.8.Als meest verstrekkende verweer heeft [gedaagde sub 2], onder verwijzing naar art. 8:1711 BW, aangevoerd dat de vordering van ARB is verjaard omdat [gedaagde sub 2] eerst op 18 oktober 2010 aansprakelijk is gesteld, terwijl de schade al op 3 juni 2009 [bedoeld is: 2 juni 2009] was ontstaan.
Veronderstellenderwijs uitgaande van de toepasselijkheid van titel 8.13 BW overweegt de rechtbank als volgt. [gedaagde sub 2] is op 9 juni 2009 bij aangetekend schrijven voor de op 2 juni 2009 opgetreden schade aan de asfaltmachine aansprakelijk gesteld. Daaraan doet niet af dat, zoals [gedaagde sub 2] betoogt, dit schrijven niet van ARB afkomstig was maar van het Expertisebureau, omdat [gedaagde sub 2] heeft mogen begrijpen dat dit bureau door ARB gemachtigd was om een aansprakelijk-stelling te versturen. Uit de brief blijkt expliciet dat het Expertisebureau namens belanghebbende ARB optreedt. [gedaagde sub 2] heeft ook begrepen wat de aansprakelijk-stelling inhield; [gedaagde sub 2] heeft immers vervolgens zijn aansprakelijkheids-verzekeraar ingeschakeld, die - blijkens een brief van 24 juni 2009 - op haar beurt Toplis Hettema heeft benaderd om de schade mede vast te stellen.
4.9.Anders dan [gedaagde sub 2] betoogt, heeft ARB met het (hiervoor onder 2.16 opgenomen en) van Aon afkomstige aangetekende schrijven aan [gedaagde sub 2] vervolgens de verjaringstermijn overeenkomstig artikel 3:317 lid 1 BW gestuit. De brief bevat namelijk een ondubbelzinnig voorbehoud op het recht op nakoming van de op [gedaagde sub 2] rustende verplichting tot betaling van het schadebedrag. Dat de brief afkomstig is van Aon en niet van ARB doet daar niet aan af. Uit de gegevens in het briefhoofd en de strekking van de brief is namelijk onmiskenbaar op te maken dat de brief handelde over het schade-incident op 2 juni 2009. [gedaagde sub 2] heeft in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mogen begrijpen dat ARB de behandeling van haar vordering had overgelaten aan Aon en dat Aon gemachtigd was het schadebedrag in ontvangst te nemen. Vanaf het moment van het schade-incident is over de afhandeling van de schade niet rechtstreeks tussen ARB en [gedaagde sub 2] correspondentie gewisseld, maar steeds namens hen; voor ARB door Aon en voor [gedaagde sub 2] eerst door Toplis Hettema en vervolgens door Delta Lloyd.
Evenmin is van belang dat in de gegevens bij het briefhoofd als verzekerde staat vermeld "Wynmalen & Hausmann Import BV". Weliswaar was [gedaagde sub 2] (wellicht) niet bekend met het feit dat ARB met (onder meer) deze vennootschap op dezelfde polis was verzekerd, maar nu volstrekt duidelijk was dat het om ARB ging en Wynmalen & Hausmann Import BV ook in de daaraan voorafgaande correspondentie met de gemachtigde van [gedaagde sub 2] - onder meer in de brief van 24 augustus 2009 - alsmede in het expertiserapport van 31 juli 2009 als verzekerde onder de polis staat vermeld (en dus niet ARB), kan [gedaagde sub 2] in deze geen gerechtvaardigd beroep doen op onwetendheid.
4.10.Vervolgens is aan de orde de vraag of de chauffeur van [gedaagde sub 2] onrechtmatig heeft gehandeld doordat hij meer risico's heeft genomen dan redelijkerwijze verantwoord was. Voor beantwoording daarvan spelen alle relevante omstandigheden van het geval een rol. Daarbij moet in het bijzonder acht worden geslagen op de hoegrootheid van de kans op schade, de aard en ernst van de eventuele schade, de bezwaarlijkheid van te nemen voorzorgsmaatregelen, de onvoorzichtigheid en de bij de chauffeur aanwezige kennis over gevaren.
4.11.Vaststaat dat [gedaagde sub 2] aan De Bollenstreek een chauffeur en een vrachtwagen met trekhaak ter beschikking heeft gesteld om een door De Bollenstreek van MBA gehuurde asfaltmachine op een daartoe gehuurde dieplader te vervoeren. Deze chauffeur verzorgde al jaren het vervoer (van onder meer dit soort machines) voor De Bollenstreek. De asfaltmachine en de wals waren met behulp van een hydrolisch systeem geplaatst op de dieplader die voor beide machines specifiek geschikt gemaakt was doordat daartoe ruimte was uitgespaard. In een bakje in de dieplader lagen spanbanden. De asfaltmachine was, anders dan de wals, niet met de daartoe wel beschikbare (vier of vijf) spanbanden vastgezet op de dieplader, van welk feit de chauffeur op de hoogte was.
4.12.Anders dan ARB betoogt, kan niet geoordeeld worden dat een fout van de chauffeur bestaande uit onoplettend rijgedrag de schade heeft veroorzaakt. Uit de ten overstaan van de politie afgelegde verklaring van de chauffeur en uit hetgeen door [C] (die ten tijde van het ongeval op de bijrijdersstoel zat) op diverse momenten is verklaard, blijkt duidelijk dat de chauffeur werd gesneden door een personenauto die plots rechtsaf wilde slaan. Om een aanrijding te voorkomen remde de chauffeur, die (gelet op de situatie) met gemiddelde snelheid reed, krachtig af en gaf een ruk aan het stuur, met als gevolg dat de combinatie ging scharen. De asfaltmachine is gaan schuiven, duwde vervolgens tegen de wals, waardoor deze naar voren werd geduwd en zowel de wals als de asfaltmachine van de dieplader zijn afgevallen.
4.13.In het midden kan blijven wie - MBA dan wel de chauffeur van [gedaagde sub 2] - de asfaltmachine op de dieplader heeft gezet, omdat niet is betwist dat de chauffeur, voordat hij met de dieplader ging rijden, wist dat de asfaltmachine niet met spanbanden was vastgezet. Door in die situatie tot uitvoering van het transport over te gaan, heeft de chauffeur willens en wetens het risico genomen dat de asfaltmachine gedurende het transport door omstandigheden niet op zijn plaats op de dieplader zou kunnen blijven staan. Van een professioneel vrachtwagenchauffeur met jarenlange ervaring in het wegvervoer (zoals de chauffeur van [gedaagde sub 2]) mag worden verwacht dat hij weet welke maatregelen nodig zijn in het belang van de verkeersveiligheid. Hij had daarom kunnen en moeten voorzien dat het vervoeren van een machine die niet was vastgezet het gevaar zou kunnen opleveren dat deze machine zou gaan schuiven. Het treffen van voorzorgsmaatregelen om dit schuiven tegen te gaan was een kleine moeite omdat, naar niet is betwist, spanbanden bij aanvang van het transport wel aanwezig waren. Door na te laten de bij een dergelijk transport vereiste voorzorgsmaatregelen in acht te nemen, heeft de chauffeur onvoldoende rekening gehouden met de belangen van de eigenaar van het te vervoeren goed. Nu vorenbedoeld risico zich ook heeft gemanifesteerd, kan geoordeeld worden dat hij onzorgvuldig jegens ARB heeft gehandeld en er dus sprake is van een onrechtmatige daad.
4.14. Het voorgaande betekent dat het verweer dat er sprake is geweest van overmacht doordat de chauffeur plotseling moest remmen, kan worden gepasseerd; er kan immers pas sprake zijn van een overmachtsituatie wanneer geen sprake is van verwijtbaar gedrag. Het verweer van [gedaagde sub 2] dat de chauffeur dit soort vervoer al jaren op deze wijze verricht, maakt het voorgaande niet anders. Eveneens wordt het verweer van [gedaagde sub 2] dat het ongeval ook mét spanbanden zou hebben plaats gehad, gepasseerd, aangezien die enkele stelling in het licht van het voorgaande onvoldoende is om tot tegenbewijs te worden toegelaten.
4.15.[gedaagde sub 2] is dan ook op de voet van art. 6:170 BW jegens ARB voor de als gevolg van het handelen van haar chauffeur opgetreden schade aansprakelijk. Nu [gedaagde sub 2] de hoogte van de schadevordering niet heeft betwist, komt het gevorderde schadebedrag ad € 15.157,- voor toewijzing in aanmerking.
4.16.De door ARB gevorderde expertisekosten van € 1.481,85 zijn, ook al zijn ze door de verzekeraar gemaakt, te beschouwen als kosten die vallen onder het bereik van artikel 6:96 lid 2 onder b BW, aangezien het betreft kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid jegens ARB. Zij komen dan ook eveneens voor toewijzing in aanmerking.
4.17.Uit de door ARB verstrekte globale opgave van de buitengerechtelijke werkzaamheden - versturen van emails, voeren van telefoongespreken, contact met de schade-expert van [gedaagde sub 2] - die bovendien niet zijn gespecificeerd, blijkt niet dat het gaat om verrichtingen die meeromvattend zijn dan die waarvoor de proceskostenveroordeling reeds een vergoeding plegen in te houden. Die vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.18.[gedaagde sub 2] zal worden veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de hoofdsom met ingang van de schadedatum 2 juni 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
In de zaak tegen MBA en [gedaagde sub 2]
4.19.MBA en [gedaagde sub 2] zullen op grond van het voorgaande hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 16.638,85.
Zij zullen voorts als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure en de nakosten.
5.De beslissing
De rechtbank
5.1.veroordeelt MBA en [gedaagde sub 2] hoofdelijk om aan ARB te betalen een bedrag van
€ 16.638,85, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW daarover vanaf 2 juni 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.veroordeelt MBA om over vorengenoemd bedrag aan ARB te voldoen de contractuele rente van 1,5% per maand, waarbij een ingegane maand voor een volle wordt gerekend, voor zover die rente hoger is dan de wettelijke rente;
5.3.veroordeelt MBA en [gedaagde sub 2] in de kosten van de procedure, aan de zijde van ARB tot aan deze uitspraak begroot op € 2.487,31, welk bedrag dient te worden vermeerderd met € 199,- indien betekening noodzakelijk zal zijn en met € 131,- indien betekening achterwege blijft;
5.4.verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.M. Ahsmann en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2012.