Parketnummer: 09/758623-10
Datum uitspraak: 24 februari 2012
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Utrecht - HvB locatie Nieuwegein" te Nieuwegein.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 10 februari 2012.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. L. Robert-Altimari heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd dat de op de beslaglijst genoemde voorwerpen kunnen worden teruggegeven aan verdachte.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 07 oktober 2010 te Rijswijk opzettelijk en met
voorbedachten rade [vriendin] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de keel van die
[vriendin] dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden en/of (vervolgens) een
stropdas om de nek van die [vriendin] gelegd en/of een sok in de mond van die
[vriendin] gestopt/gedaan en/of (vervolgens) de stropdas strak getrokken
waardoor die [vriendin] geen lucht meer kon krijgen en/of geen adem meer kon
halen, tengevolge waarvan voornoemde [vriendin] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 07 oktober 2010 te Rijswijk opzettelijk en met
voorbedachten rade [zoontje] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de keel van die
[zoontje] dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden en/of (vervolgens) een
elektriciteitssnoer, althans een koord om de nek van die [zoontje] gelegd en/of
een sok in de mond van die [zoontje] gestopt/gedaan en/of (vervolgens) het
elektriciteitssnoer, althans het koord strak getrokken waardoor die [zoontje]
geen lucht meer kon krijgen en/of geen adem meer kon halen, tengevolge waarvan
voornoemde [zoontje] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, te weten dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1:
op 07 oktober 2010 te Rijswijk opzettelijk en met voorbedachten rade [vriendin] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de keel van die [vriendin] dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden en vervolgens een stropdas om de nek van die [vriendin] gelegd en een sok in de mond van die [vriendin] gestopt en vervolgens de stropdas strak getrokken waardoor die [vriendin] geen lucht meer kon krijgen en geen adem meer kon halen, tengevolge waarvan voornoemde [vriendin] is overleden;
Ten aanzien van feit 2:
op 07 oktober 2010 te Rijswijk opzettelijk en met voorbedachten rade [zoontje] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de keel van die [zoontje] dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden en vervolgens een elektriciteitssnoer om de nek van die [zoontje] gelegd en een sok in de mond van die [zoontje] gestopt en vervolgens het elektriciteitssnoer strak getrokken waardoor die [zoontje] geen lucht meer kon krijgen en geen adem meer kon halen, tengevolge waarvan voornoemde [zoontje] is overleden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, aangezien er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De verdachte is deswege strafbaar, nu er evenmin feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
Strafmotivering.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten,
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel, uit het algemeen documentatieregister en de over verdachte uitgebrachte rapporten door de deskundigen, waarbij vooral belang wordt gehecht aan het over verdachte uitgebrachte rapport d.d. 17 januari 2012 naar aanleiding van zijn verblijf in het Pieter Baan Centrum (PBC).
Meer in het bijzonder overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft in de vroege ochtend van 7 oktober 2010 opzettelijk en met voorbedachte raad achtereenvolgens zijn vriendin van 27 jaar ([vriendin], hierna: [vriendin]) en zijn zoontje van vier jaar ([zoontje], hierna: [zoontje]) om het leven gebracht en zich aldus schuldig gemaakt aan een dubbele moord. [vriendin] lag nietsvermoedend te slapen toen zij door verdachte bij de keel werd gepakt. Hij heeft haar de keel dichtgeknepen en is haar keel blijven dichtknijpen ondanks haar verzet en poging om te schreeuwen en ondanks dat zij daardoor samen van het bed vielen. Op de grond heeft verdachte de keel van [vriendin] net zo lang dichtgeknepen tot zij haar verzet staakte en gorgelende geluiden begon te maken. Verdachte heeft vervolgens een sok opgerold en in de mond van [vriendin] gestopt en - terwijl [zoontje] in de slaapkamer daarnaast riep dat hij wakker was en bij verdachte en [vriendin] wilde slapen - een stropdas uit de kledingskast gepakt en deze om de nek en keel van [vriendin] strak aangetrokken en vastgeknoopt. Hij heeft haar daarna op het bed neergelegd, met haar hoofd op een kussen en heeft haar tot aan haar gezicht toegedekt met een deken.
Daarna is hij [zoontje] uit bed gaan halen. Verdachte is met [zoontje] naar de woonkamer gelopen en is met hem op schoot op de bank gaan zitten. Hij heeft [zoontje] geknuffeld en heeft hem vervolgens met zijn beide handen bij de keel gepakt en heeft zijn keel dichtgeknepen net zo lang totdat het hoofd van [zoontje] achterover viel. Daarna heeft verdachte iets in de mond van [zoontje] gestopt en een elektriciteitssnoer om zijn nek en keel strak aangetrokken en geknoopt. Verdachte heeft [zoontje] opgetild, hem naast [vriendin] in bed gelegd en hem eveneens toegedekt met een deken.
De door verdachte gepleegde feiten kenmerken zich daarmee door een gruwelijke en weerzinwekkende uitvoering. Nadat hij [vriendin] al had beroofd van haar leven, op zodanige wijze dat zij een afschuwelijke dood moet zijn gestorven, heeft hij met blote handen het leven uit [zoontje] geknepen, die op dat moment met zijn gezicht naar verdachte toe op zijn schoot zat en in de veronderstelling moet hebben verkeerd in de veilige en beschermende armen van zijn vader te zijn. Zo heeft hij op brute en volstrekt zinloze wijze aan een jonge vrouw, die in de bloei van haar leven was, en aan zijn eigen, zeer jonge kind, dat nog een heel leven voor zich had, het leven ontnomen. De gezinsband - en in het geval van het jongetje zelfs de bloedband - die zij met verdachte hadden, heeft hen niet kunnen beschermen. Het met de blote handen wurgen van zijn vriendin en zelfs zijn eigen kind, wekt de indruk van onvoorstelbare, kille ongevoeligheid.
Ook heeft verdachte aan de nabestaanden, vrienden en bekenden van de slachtoffers onbeschrijfelijk en onherstelbaar leed toegebracht waarmee zij de rest van hun leven geconfronteerd zullen blijven.
Voor de moeder respectievelijk grootmoeder van [vriendin] en [zoontje] is dit des te zwaarder, nu zij - zoals zij bij monde van een nichtje ter terechtzitting heeft verwoord - leefde voor haar dochter en kleinzoon. Zij haalde met grote regelmaat [zoontje] uit school en at elke avond bij haar dochter, kleinzoon en verdachte. Zo ook de avond voordat verdachte haar dochter en kleinzoon om het leven bracht. Zij zal nu moeten leven met het onverteerbare feit dat zij het leven verder zal moeten leiden zonder diegenen die haar het meest dierbaar waren.
Vanzelfsprekend heeft deze dubbele moord ook in bredere zin - buiten de nabestaanden, vrienden en bekenden van de slachtoffers om - grote beroering gewekt en de rechtsorde ernstig geschokt.
Hoewel voor daden als deze nooit een bevredigend motief kan worden gegeven, geldt in deze zaak des te meer dat de reden waarom verdachte tot deze afschuwelijke daden zegt te zijn gekomen (de op handen zijnde ontruiming van de woning waarvan [vriendin] niets wist) eerder vragen opwerpt dan deze beantwoordt. De oorzaak daarvan was immers niet bij [vriendin] en ook niet bij [zoontje] te zoeken, andere oplossingen lagen in de rede en de dreigende ontruiming stond niet in verhouding tot zijn handelen. Dat geldt zeker nu verdachte heeft verklaard dat [zoontje] alles voor hem was en dat hij veel van hem en van [vriendin] hield, zodat nog minder invoelbaar wordt hoe verdachte deze keuze heeft kunnen maken.
Het optreden van verdachte in de periode na de moorden had er ook alle schijn van dat verdachte probeerde "weg te komen" met de gevolgen van zijn daden en heeft de politie ertoe genoopt alle middelen in te zetten om verdachte te vinden. Verdachte is immers naar het buitenland gevlucht en heeft onder meer in Duitsland en Italië voetbalstadions bezocht. Hij heeft gedurende die periode een dagboek bijgehouden, waarin hij voor een groot deel alsof er niets aan de hand was verslag doet van zijn reis.
Kennelijk gedurende die reis is verdachte gaan nadenken over de gevolgen van zijn daden en heeft hij ingezien dat hij zich bij de politie moest melden. In zijn dagboek overweegt hij zelfmoord ("te makkelijk, maar wel zo veilig"), doorgaan ("het leukste om te doen") en zich aangeven ("the best thing to do"). Ook verder blijkt uit het dagboek een zekere tweeslachtigheid. Zo schrijft hij op 14 oktober 2010: "De behoefte om de straf te krijgen die ik verdien groeit met de minuut. Dus, op naar het station, richting Milaan."
Diezelfde dag heeft verdachte zijn zus gebeld en gevraagd om geld zodat hij terug naar Nederland kon komen en zich aan kon geven. Eenmaal aangehouden, heeft verdachte openheid van zaken gegeven en heeft hij zich bereid getoond mee te werken aan een opname in het PBC.
Het PBC heeft naar aanleiding van die opname gerapporteerd dat verdachte voldoet aan de criteria van alcoholafhankelijkheid (in gedwongen remissie vanwege de detentie) en dat verdachte in zijn late adolescentie en vroege volwassenheid een veelheid aan sterk antisociale gedragingen heeft vertoond, welke gedragingen in de laatste jaren voorafgaand aan de moorden - mogelijk als gevolg van het vaderschap - aan ernst en omvang hebben ingeboet. De deskundigen zien verder dat verdachte in grote mate vermijdingsgedrag laat zien. Zij schrijven dat dit gedrag misschien nog wel het beste en op wrange wijze wordt geïllustreerd door zijn vlucht en de dagboekaantekeningen van na de moorden. Verdachte gaat interpersoonlijke confrontaties uit de weg en neigt ertoe met betrekking tot zakelijke en financiële verplichtingen zijn kop in het zand te steken, daarbij de gedachte koesterend 'wat ik niet zie, is er niet'. Deze vermijdende, onvolwassen copingstijl heeft verdachte in het leven tot aan de door hem gepleegde moorden nog nauwelijks doen struikelen omdat (voor financiële problemen) steeds op tijd een uitweg werd gevonden. Hoewel voornoemde antisociale gedragingen en vermijdende copingstijl ook ten tijde van het begaan van de moorden aanwezig waren, hebben de deskundigen een persoonlijkheidsstoornis niet vast kunnen stellen. Dit komt omdat niet is uit te sluiten dat de alcoholafhankelijkheid van verdachte van invloed is op die antisociale gedragingen en vermijdende copingstijl. De deskundigen adviseren dan ook verdachte volledig toerekeningsvatbaar te achten voor de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal dat advies volgen.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank ook acht geslagen op een uittreksel uit het justitiële documentatieregister (strafblad) van 27 oktober 2010. Verdachte is nimmer voor een strafbaar feit veroordeeld.
De verdediging heeft de rechtbank gevraagd bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf - waarbij de ernst van de feiten vooraleerst leidend zal zijn - in het voordeel van verdachte rekening te houden met zijn houding, in die zin dat hij openheid van zaken heeft gegeven over en verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden, en met zijn persoon, zoals die wordt omschreven in het rapport van het PBC. De verdediging heeft de rechtbank verzocht om de nuances in het oog te houden, compassie te hebben en verdachte een straf op te leggen waarin hem nog ruimte voor een toekomst wordt geboden.
Uitgangspunt is dat artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht - moord - de rechtbank bij het bepalen van de duur van een gevangenisstraf de keuze laat tussen levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste 30 jaren. In verreweg de meeste gevallen wordt een levenslange gevangenisstraf eerst dan opgelegd indien daarmee twee doelen worden gediend, te weten vergelding en beveiliging van de maatschappij. De wet noch de jurisprudentie verzetten zich er echter tegen dat in voorkomende gevallen een levenslange gevangenisstraf uitsluitend op basis van de ernst van de feiten kan worden opgelegd.
De rechtbank vindt in het dossier geen aanwijzingen dat de kans groot is dat verdachte in de toekomst wederom soortgelijke ernstige feiten zal plegen. Hoewel onduidelijk blijft hoe de dreigende ontruiming verdachte ertoe heeft gebracht zijn vriendin en zoontje om het leven te brengen, kan geen persoonlijkheidsstoornis worden vastgesteld en de deskundigen hebben evenmin kunnen vaststellen dat verdachte een gestoorde agressieregulatie zou hebben of sterk impulsief reageert op stressvolle omstandigheden. Verdachte is in het verleden nooit in aanraking geweest met justitie voor enig geweldsdelict.
De rechtbank onderschrijft voorts het door de verdediging benadrukte belang dat ook bij de meest ernstige misdrijven aan de plegers daarvan in beginsel perspectief moet worden geboden op terugkeer in de samenleving op enig moment.
Alles in aanmerking nemende komt de rechtbank tot het oordeel dat de ernst van de door verdachte gepleegde misdrijven, het leed dat hij daarmee aan in het bijzonder de naaste familie van de slachtoffers heeft aangedaan en de schok die zijn handelen in de samenleving heeft teweeggebracht, afgezet tegen zijn persoon en houding ten aanzien van zijn daden, waarbij het recidiverisico ook in aanmerking wordt genomen, tot de beslissing moeten leiden dat hem geen levenslange gevangenisstraf, doch de maximale tijdelijke gevangenisstraf wordt opgelegd.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerpen (afscheidsbrief aan zus [zus] en dagboek).
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
moord, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerpen, te weten:
1 2.00 STK Brief
-
Afscheidsbrief aan zus [zus] en dagboek.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.W. du Pon, voorzitter,
mrs. G.H.M. Smelt en M. Knijff, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P. Kuipers, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 februari 2012.