RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummers: AWB 12/1832 (beroep) en AWB 12/1834 (voorlopige voorziening), V-nummer: [nummer],
uitspraak van de voorzieningenrechter
[naam], verzoekster,
gemachtigde: mr. R. Bom, advocaat te Breda,
de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. W. Fairweather, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 17 januari 2012 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en aan verzoekster een inreisverbod opgelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij faxbericht van 17 januari 2012 beroep ingesteld.
Bij schrijven van 17 januari 2012 heeft verzoekster een verzoek om voorlopige voorziening ingediend op grond van artikel 8:81 van de Awb.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 8 februari 2012 ter zitting behandeld.
Verzoekster is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen G.S. Nie, tolk.
2.1. het wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.1.2. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.1.3. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) is Onze Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan:
1° doodstraf of executie;
2° folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3° (...).
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.1.4. Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
2.2. het bestreden besluit
In het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen heeft verweerder, samengevat, het volgende overwogen.
In de tweede asielprocedure heeft verzoekster naar voren gebracht dat zij in Nederland vanaf 11 juli 2009 activiteiten verricht voor de Falun Gong Stichting en dat zij in 2009 en 2010 heeft deelgenomen aan demonstraties die zijn georganiseerd door deze stichting. In zijn uitspraak van 1 november 2011 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, geoordeeld dat deze verklaringen geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (hierna ook: nieuwe feiten) zijn.
De thans door verzoekster overgelegde folder over een theaterproductie, de recente verklaringen van de Falun Gong Stichting en de foto's zijn geen nieuwe feiten. De verklaringen van 3 en 14 november 2011 hebben betrekking op de reeds ongeloofwaardig bevonden verklaringen van verzoekster over de redenen voor haar vertrek uit China en op de demonstraties waaraan zij in Nederland heeft deelgenomen. Bovendien valt niet in te zien dat verzoekster deze verklaringen niet in de vorige asielprocedure had kunnen inbrengen. Dit laatste geldt ook voor de folder en de foto's. De ter onderbouwing van de gestelde deelname aan een demonstratie in 2011 overgelegde foto's bouwen voort op feiten en omstandigheden waarvan reeds is vastgesteld dat deze niet aangemerkt kunnen worden als nieuwe feiten.
Verzoekster heeft op geen enkele wijze kunnen onderbouwen dat zij in de negatieve aandacht van de Chinese autoriteiten staat of zal komen te staan. In dit verband is van belang dat het asielrelaas van verzoekster in de vorige procedures ongeloofwaardig is geacht.
2.3. de gronden van het verzoek en beroep
Verzoekster heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
Ten onrechte stelt verweerder zich op het standpunt dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
Verzoekster beschikt inmiddels over foto's die zij niet eerder kon inbrengen omdat zij toen in vreemdelingenbewaring zat. Verzoekster is duidelijk herkenbaar op deze foto's. Bij de Chinese ambassade staan camera's opgesteld. Gelet op het jaarverslag 2010 van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) is het waarschijnlijk dat het cameratoezicht bij de Chinese ambassade tot doel heeft de Chinese staatsveiligheid te waarborgen. De Chinese autoriteiten houden actief toezicht op Chinese groeperingen en individuen hier te lande. Aangenomen moet dan ook worden dat de Chinese autoriteiten erin zijn geslaagd of zullen slagen om verzoekster te identificeren.
Voorts heeft verzoekster een verklaring van 14 november 2011 van de voorzitter van de Falun Gong Stichting Nederland overgelegd. De voorzitter heeft de deelname van verzoekster aan de demonstraties bevestigd met verwijzing naar de foto's. Daarnaast is van belang dat de voorzitter voorbeelden heeft genoemd van personen die Falun Gong beoefenen en in Nederland studeerden en hier werden afgeluisterd door de Chinese autoriteiten. De Chinese autoriteiten zijn bijzonder actief in het fotograferen en filmen van landgenoten tijdens demonstraties en activiteiten van de Falun Gong buiten China.
Reeds eerder heeft verzoekster naar voren gebracht dat zij op haar werk problemen heeft ondervonden. De nicht van verzoekster, die in het ziekenhuis werkzaam was, is ook lastiggevallen en vreest voor haar leven. Nu de AIVD vermeldt dat familie en vrienden als pressiemiddel worden gebruikt, zijn de verklaringen van verzoekster hierover geloofwaardig, Verzoekster heeft ten slotte nog een brochure van een theaterproductie overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt.
Verzoekster vreest bij terugkeer naar China voor een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Verzoekster verwijst in dit verband naar het algemeen ambtsbericht van juni 2010 van de Minister van Buitenlandse Zaken, waaruit onder meer blijkt dat de Falun Gong een verboden beweging is en dat het beoefenen van Falun Gong of het in bezit hebben van boeken over de Falun Gong al voldoende is voor detentie. Voorts verwijst verzoekster naar het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2010/16, waaruit volgt dat vreemdelingen die aannemelijk maken dat zij in China gevaar lopen te worden opgepakt wegens het lidmaatschap van de Falun Gong in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
2.4. het oordeel van de voorzieningenrechter
2.4.1. Bij besluiten van 16 maart 2010 en 12 oktober 2011 zijn de eerdere aanvragen van verzoekster tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De onderhavige aanvraag van verzoekster is daarmee een nieuwe aanvraag in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. In deze situatie geldt voor de rechter volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het volgende toetsingskader.
Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen
2.4.2. Aan haar derde asielaanvraag heeft verzoekster onder meer een verklaring van 14 november 2011 van de voorzitter van de Falun Gong Stichting in Nederland ten grondslag gelegd. Volgens deze verklaring heeft verzoekster op [datum] deelgenomen aan een demonstratie op het Plein in 's-Gravenhage tegen een hoge Chinese functionaris die betrokken is bij de vervolging van Falun Gong. Bij deze verklaring is een foto gevoegd ter onderbouwing van de deelname van verzoekster aan deze demonstratie.
De gestelde deelname van verzoekster aan de demonstratie op [datum] dateert van na de afwijzing van haar tweede asielaanvraag. Over de gestelde deelname van verzoekster aan deze demonstratie is ook niet geoordeeld in de uitspraak van 1 november 2011 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, in de tweede asielprocedure van verzoekster.
De voorzieningenrechter acht niet op voorhand uitgesloten dat de gestelde deelname van verzoekster aan de demonstratie op [datum] kan afdoen aan de afwijzing van haar eerdere asielaanvragen. De voorzieningenrechter ziet geen reden om te twijfelen aan de deelname van verzoekster aan deze demonstratie. Verzoekster heeft onweersproken gesteld dat de Chinese autoriteiten actief onderzoek doen naar door hen als oppositioneel beschouwde activiteiten van Chinezen in Nederland, zodat er geen reden is om op voorhand uit te sluiten dat de Chinese autoriteiten van de deelname van verzoekster aan deze demonstratie op de hoogte zijn of kunnen geraken. Gelet op het door verzoekster ingeroepen ambtsbericht van juni 2010 valt evenmin op voorhand uit te sluiten dat zij bij terugkeer naar China serieuze problemen zal ondervinden in verband met haar deelname aan de demonstratie op [datum] als de Chinese autoriteiten inderdaad van deze deelname op de hoogte zijn of zullen geraken.
De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat de deelname van verzoekster aan de demonstratie op [datum] een nieuw gebleken feit is. In zoverre kan de voorzieningenrechter de rechtmatigheid van het bestreden besluit toetsen.
2.4.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ter onderbouwing van de gestelde deelname aan een demonstratie in 2011 overgelegde foto's voortbouwen op feiten en omstandigheden waarvan al is vastgesteld dat deze niet aangemerkt kunnen worden als nieuwe feiten. Dit standpunt houdt geen betwisting in van de deelname van verzoekster aan de demonstratie op [datum], van het betoog van verzoekster dat de Chinese autoriteiten van deze demonstratie op de hoogte zijn of kunnen geraken en van het standpunt van verzoekster dat zij hierdoor bij terugkeer naar China serieuze problemen kan ondervinden. Dat verzoekster volgens verweerder op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat de Chinese autoriteiten op de hoogte zijn of zullen geraken van haar deelname aan de demonstratie op [datum] gaat voorbij aan het gemotiveerde betoog van verzoekster dat de Chinese autoriteiten actief onderzoek doen naar door hen als oppositioneel beschouwde activiteiten van Chinezen in Nederland.
2.4.4. In het licht van bovenstaande overwegingen kan nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat hij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep van verzoekster. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
2.4.5. Als gevolg van de uitspraak op het beroep van verzoekster is geen sprake meer van een met het verzoek om voorlopige voorziening connexe hoofdzaak. Een voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb is dan ook niet meer mogelijk, zodat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
2.4.6. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:84, vierde lid, van deze wet voor zover het de voorlopige voorziening betreft, te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het beroep en verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op € 1.311 (1 punt voor de indiening van het beroepschrift, 1 punt voor de indiening van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437 en wegingsfactor 1). De voorzieningenrechter is niet gebleken dat verzoekster nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend, moet voormeld bedrag aan proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
2.4.7. Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep (procedurenummer AWB 12/1832) gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening (procedurenummer AWB 11/1834) af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoekster in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 1.311 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en P. Deinum, griffier, ondertekend.