RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 11/23886, V-nummer: [nummer],
tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:80a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
[naam], eiser,
gemachtigde: mr. F.M. Holwerda, advocaat te Amsterdam,
de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. M.P. Schelfaut, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 19 januari 2011 heeft verweerder eisers verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 8 februari 2011 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 6 juni 2011 (procedurenummer AWB 11/4505) heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, het beroep van eiser gegrond verklaard en het besluit van 19 januari 2011 vernietigd.
Bij besluit van 1 juli 2011 heeft verweerder eisers verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wederom ingetrokken.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 21 juli 2011 beroep ingesteld.
De zaak is op 1 december 2011 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen A. Nieuwland-Helou, tolk.
2.1. het wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) is Onze Minister bevoegd een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te trekken.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan:
1° doodstraf of executie;
2° folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3° ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden ingetrokken indien de grond voor verlening, bedoeld in artikel 29, is komen te vervallen.
2.1.2. Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
2.1.3. Volgens artikel 2, aanhef en onder e, van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: Definitierichtlijn), voor zover hier van belang, wordt in deze richtlijn verstaan onder "persoon die voor de subsidiaire-beschermingsstatus in aanmerking komt": een onderdaan van een derde land die niet voor de vluchtelingenstatus in aanmerking komt, doch ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst terugkeert, een reëel risico zou lopen op ernstige schade als omschreven in artikel 15 en die zich niet onder de bescherming van dat land kan of, wegens dat risico, wil stellen.
Volgens artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn bestaat ernstige schade uit ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
2.1.4. Ingevolge artikel 8:51a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Ingevolge de eerste volzin van het tweede lid van dit artikel bepaalt de rechtbank de termijn waarbinnen het bestuursorgaan het gebrek kan herstellen.
Ingevolge artikel 8:80a, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank een tussenuitspraak als zij artikel 8:51a toepast.
2.2. het bestreden besluit en het verweer
2.2.1. In het bestreden besluit heeft verweerder, samengevat, het volgende overwogen.
Gezien de uitspraak van 6 juni 2011 staat in rechte vast dat van het asielrelaas van eiser positieve overtuigingskracht moet uitgaan om het geloofwaardig te achten en dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze overtuigingskracht ontbreekt. Ten tijde van de verlening van de verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 op 11 februari 2008 was er dan ook geen reden voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, van de Vw 2000.
Eiser heeft verklaard dat hij op [datum 1] heeft deelgenomen aan een demonstratie bij het gebouw van de Tweede Kamer. Tijdens deze demonstratie hebben de betogers zich kritisch uitgelaten over de huidige Irakese regering, op grond waarvan eiser vreest voor problemen bij terugkeer. De deelname van eiser aan deze demonstratie ligt niet in het verlengde van eerdere activiteiten van eiser. Voorts is niet aannemelijk dat de Irakese autoriteiten op de hoogte zijn of zullen geraken van de deelname van eiser aan deze demonstratie. Eiser heeft hier ook geen enkele aanwijzing voor.
De algemene veiligheidssituatie in de provincie Diyala is niet zo slecht dat eiser om die reden in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2.2.2. In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de algemene veiligheidssituatie in de provincie Diyala ten tijde van de verlening van de verblijfsvergunning zo slecht was dat eiser toen in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
2.3. de gronden van beroep
Eiser heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
Eiser heeft tijdens het nader gehoor al verklaard dat hij als heiden werd beschouwd omdat hij niet bad, niet de moskee bezocht en alcohol dronk. Eiser schrijft in Nederland al een aantal jaren regelmatig onder zijn eigen naam opiniestukken op de Arabische versie van de websites van Radio Nederland Wereldomroep en de BBC. In deze stukken roept eiser op tot democratie, vrijheid van meningsuiting en secularisatie en keert hij zich tegen de huidige regering van Irak, de sektarische milities, fundamentalistische moslims en de Baathpartij. Eiser had deze politieke overtuiging ook al in Irak, maar het was te gevaarlijk om daarmee in Irak in de openbaarheid te treden. Uit het algemeen ambtsbericht van oktober 2010 over Irak blijkt dat de situatie sinds het vertrek van eiser is verslechterd. Eiser heeft op [datum 1] en [datum 2] deelgenomen aan demonstraties. Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat de Irakese autoriteiten hier niet van op de hoogte zijn. Bij de demonstraties waren twee Irakese televisiezenders aanwezig die beelden van de demonstratie hebben uitgezonden in Irak. De uitzending van Al Bagdadia over de demonstratie is nog terug te zien op het internet. Eiser is herkenbaar in beeld en hij draagt een [x]. Niet valt in te zien hoe zou moeten blijken van negatieve aandacht van de zijde van de Irakese autoriteiten voor eiser zolang hij zich buiten Irak bevindt. Uit het ambtsbericht van oktober 2010 blijkt dat de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid worden beperkt door geweld en intimidatie door gewapende groepen en de overheid. Op grond van deze informatie kan worden geconcludeerd dat critici het risico lopen om slachtoffer te worden van geweld van de autoriteiten of milities. Eiser wijst in dit verband voorts op berichten van 2 juni 2011 en 13 juli 2011 van Human Rights Watch.
Ten onrechte heeft verweerder niet beoordeeld of eiser ten tijde van de verlening van de verblijfsvergunning recht had op subsidiaire bescherming op grond van artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. De algemene veiligheidssituatie in de provincie Diyala was toen zo slecht dat eiser om die reden toegelaten had moeten worden. Eiser wijst in dit verband op de brief van 2 april 2007 van de Staatssecretaris van Justitie aan de Tweede Kamer over de instelling van een beleid van categoriale bescherming voor asielzoekers uit Centraal-Irak en op een notitie van VluchtelingenWerk Nederland uit oktober 2010 over Irak.
2.4. het oordeel van de rechtbank
2.4.1. Eiser betoogt gemotiveerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de Irakese autoriteiten niet op de hoogte zijn of zullen geraken van zijn politieke activiteiten in Nederland. In reactie op dit betoog stelt verweerder in het verweerschrift dat eiser heeft erkend dat geen sprake is van een op zijn persoon gerichte negatieve belangstelling van de Irakese autoriteiten. Deze stelling is onjuist. Eiser heeft niet erkend dat van een dergelijke belangstelling geen sprake is, hij heeft slechts opgemerkt dat van zodanige belangstelling niet zal blijken zolang hij zich buiten Irak bevindt. Gelet hierop en nu verweerder in het verweerschrift en ter zitting geen andere argumenten heeft ingebracht tegen het gemotiveerde betoog van eiser, is verweerders standpunt dat de Irakese autoriteiten niet op de hoogte zijn of zullen geraken van de politieke activiteiten van eiser in Nederland niet deugdelijk gemotiveerd. De hierop betrekking hebbende beroepsgrond slaagt.
2.4.2. In het voornemen van 2 december 2010 tot intrekking van eisers verblijfsvergunning heeft verweerder niet, althans niet kenbaar, beoordeeld of eiser ten tijde van de verlening van deze vergunning op 11 februari 2008 recht had op subsidiaire bescherming. In de zienswijzen van 4 en 5 januari 2011 en in de beroepsprocedure die heeft geleid tot de uitspraak van 6 juni 2011 heeft eiser hier niet over geklaagd. Gelet hierop hoefde verweerder er bij het nemen van het bestreden besluit niet van uit te gaan dat eiser zich op het standpunt stelde dat hij ten tijde van de verlening van de verblijfsvergunning recht had op subsidiaire bescherming en hoefde verweerder hier in het bestreden besluit niet op in te gaan. In het verweerschrift heeft verweerder de hierop betrekking hebbende beroepsgrond naar het oordeel van de rechtbank deugdelijk gemotiveerd weerlegd. Uit de brief van 2 april 2007 van de Staatssecretaris van Justitie volgt niet dat de algemene veiligheidssituatie in de provincie Diyala op 11 februari 2008 zo slecht was dat aan eiser om die reden destijds een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 verleend had moeten worden. Dit kan evenmin worden afgeleid uit de notitie uit oktober 2010 van VluchtelingenWerk Nederland. De hierop betrekking hebbende beroepsgrond faalt.
2.4.3. Uit een oogpunt van finale geschilbeslechting zal de rechtbank verweerder in de gelegenheid stellen het onder 2.4.1. vastgestelde gebrek in de besluitvorming binnen het kader van de onderhavige beroepsprocedure te herstellen door een nieuw besluit te nemen, waarin deugdelijk wordt gemotiveerd waarom eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Irakese autoriteiten op de hoogte zijn of zullen geraken van zijn politieke activiteiten in Nederland. Indien verweerder dit standpunt niet handhaaft, dan wel subsidiair, kan verweerder in het nieuwe besluit desgewenst ook ingaan op de vraag of, indien de Irakese autoriteiten op de hoogte zullen geraken van eisers politieke activiteiten in Nederland, de daaraan door eiser ontleende vrees over wat hem bij terugkeer naar Irak te wachten staat gegrond is.
Met verwijzing naar artikel 8:51a van de Awb verzoekt de rechtbank verweerder binnen vier weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak schriftelijk kenbaar te maken of hij gebruik maakt van de gelegenheid om binnen het kader van de onderhavige beroepsprocedure een nieuw besluit te nemen en, zo ja, dit besluit binnen dezelfde termijn aan de rechtbank en de gemachtigde van eiser toe te zenden. Na ontvangst van de reactie van verweerder zal de rechtbank bepalen hoe het beroep verder wordt behandeld en partijen daarover informeren.
2.4.4. Gelet hierop beslist de rechtbank als volgt.
De rechtbank 's-Gravenhage:
- heropent het onderzoek;
- verzoekt verweerder binnen vier weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak schriftelijk kenbaar te maken of hij gebruik maakt van de gelegenheid om een nieuw besluit te nemen, zo ja, dit besluit binnen dezelfde termijn aan de rechtbank en de gemachtigde van eiser toe te zenden.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en mr. N. Jansen, griffier, ondertekend.