RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 11/23420, V-nummer: [nummer],
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam1], eiseres, mede ten behoeve van haar minderjarige zoon [naam2 ], eiser,
gemachtigde van eisers: mr. S.A.M. Fikken, advocaat te Made,
de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: J.F. Huising msc., ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 21 juni 2011 heeft verweerder afwijzend beslist op de mede ten behoeve van eiser ingediende aanvraag van eiseres tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Tegen dit besluit hebben eisers op 18 juli 2011 digitaal beroep ingesteld.
De zaak is op 25 november 2011 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door [naam3] (hierna: referent).
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen G. Ahmed, tolk.
2.1. het wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) is onze Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen, dan wel niet in behandeling te nemen.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling die als echtgenoot of echtgenote of minderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin van de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, die dezelfde nationaliteit heeft als die vreemdeling en gelijktijdig met deze vreemdeling Nederland is ingereisd dan wel is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.1.2. Ingevolge artikel 8:51a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Ingevolge de eerste volzin van het tweede lid van dit artikel bepaalt de rechtbank de termijn waarbinnen het bestuursorgaan het gebrek kan herstellen.
Ingevolge artikel 8:80a, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank een tussenuitspraak als zij artikel 8:51a toepast.
2.2. het bestreden besluit
Verweerder heeft in het bestreden besluit, samengevat, het volgende overwogen.
Eisers stellen niet dat aan hen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet worden verleend op een andere grond dan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, zodat uitsluitend in geschil is of eisers op deze grond in aanmerking komen voor de door hen aangevraagde verblijfsvergunning.
De gestelde Somalische nationaliteit van eiseres, waarvan is uitgegaan bij de beoordeling van de aanvraag om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv), is ongeloofwaardig bevonden. Eiseres beheerst de Somalische taal niet. Het is niet geloofwaardig dat zij vanaf het moment van binnenkomst in Jemen de Arabische taal machtig was en geen Somalisch meer heeft gesproken. Dat eiseres naar gesteld van jongs af aan is opgevoed in de Jemenitisch-Arabische taal volgt verweerder niet, nu zij naar gesteld afkomstig is uit Somalië en haar ouders thuis Somalisch spraken. Van eiseres kan dan ook worden verwacht dat zij de Somalische taal beheerst, ook nu zij na haar huwelijk in het huis van referent en zijn familie is gaan wonen en haar schoonfamilie Somalisch spreekt. Voorts is opmerkelijk dat eiseres geen basale informatie over haar geboorteplaats heeft kunnen noemen. Verder heeft zij geen gewoonten en gebruiken van haar bevolkingsgroep kunnen noemen.
Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 moet eiseres dezelfde nationaliteit hebben als referent, wat niet het geval is. Het is aan eiseres om haar gestelde nationaliteit aannemelijk te maken, bijvoorbeeld door documenten over te leggen waaruit blijkt dat zij als Somalische in Jemen heeft verbleven of door een gedegen kennis van de cultuur en gewoonten van de Somalische bevolkingsgroepen. Dat eiseres deze kennis niet heeft vanwege een operatie die zij heeft ondergaan wordt niet gevolgd. Eiseres heeft geen stuk overgelegd waaruit blijkt dat zij een geheugenstoornis heeft. Het bevreemdt verweerder dat eiseres in het geheel geen gegevens kan verstrekken over de situatie in het ziekenhuis. Gelet hierop bestaat aanleiding om te twijfelen aan de behandeling van eiseres in Jemen. Evenmin heeft eiseres gedetailleerde informatie over de woonomgeving in Sanaa kunnen verstrekken. Verder is het opmerkelijk dat referent heeft verklaard dat eiseres op tienjarige leeftijd naar Jemen is gekomen, terwijl eiseres zelf heeft verklaard dat dit op vierjarige leeftijd is gebeurd.
Naar aanleiding van hetgeen eiseres heeft aangevoerd over opgewekt vertrouwen wordt overwogen dat niet is ingegaan op de brief die aan eiseres is verstrekt met betrekking tot de beoordeling om toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vw 2000. Niet wordt ingezien dat eiseres niet op de hoogte kon zijn van het feit dat verlening van een verblijfsvergunning eerst kan plaatsvinden nadat een verdere beoordeling heeft plaatsgevonden. Er is geen sprake geweest van gerechtvaardigd vertrouwen op verlening van een verblijfsvergunning of van onzorgvuldig handelen.
De stelling van eiseres dat de weigering van een verblijfsvergunning asiel in strijd is met Europese regelgeving kan niet worden gevolgd. Het staat eiseres vrij om een reguliere verblijfsvergunning aan te vragen.
De nationaliteit van referent en zijn vaderschap zijn niet in geschil. Gezien de geboorte en het verblijf van eiser in Jemen is niet zonder meer aan te nemen dat hij (uitsluitend) de Somalische nationaliteit heeft.
Ook als moet worden uitgegaan van de (gestelde) Somalische nationaliteit van eiseres komt zij niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, nu geen sprake is geweest van een feitelijke gezinsband in het land van herkomst. Ten tijde van het vertrek van eiseres uit Somalië kenden eiseres en referent elkaar nog niet. Eiseres heeft referent pas leren kennen toen zij in Jemen verbleef. Verweerder verwijst met betrekking tot het beroep van eiseres op Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (hierna: Gezinsherenigingsrichtlijn) naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 12 maart 2008 (LJN BC7140), waarin is overwogen dat de bepalingen in deze richtlijn uitsluitend zien op verblijf in het kader van gezinshereniging en niet op het verblijf in het kader van asiel.
Verweerder concludeert dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2.3. de gronden van beroep
Eisers hebben, samengevat, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Verweerders standpunt dat eiseres haar Somalische nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt, valt niet te rijmen met de overweging in het bestreden besluit dat het mogelijk is dat eiseres op vierjarige leeftijd uit Somalië is vertrokken. Eiseres legt ter onderbouwing van haar Somalische nationaliteit en (clan)afkomst een verklaring van 24 juni 2011 van de Somalische Banadiri Vereniging Nederland en een geboorteakte over.
Nu de Somalische nationaliteit van referent en zijn vaderschap van eiser niet in geschil zijn, miskent verweerder dat eiser volgens de Somalische nationaliteitswetgeving eveneens de Somalische nationaliteit heeft. In dit verband wordt gewezen op artikel 2, aanhef en onder c, van de Somalische nationaliteitswet van 22 december 1962. Eiser voldoet dan ook aan het vereiste van het hebben van dezelfde nationaliteit als referent.
Gelet op de door verweerder geloofwaardig geachte feiten kan verweerder niet in redelijkheid volharden in het standpunt dat eiseres haar verblijf in Jemen niet aannemelijk heeft gemaakt. Voorts heeft verweerder het feitelijk behoren van eisers tot het gezin van referent niet ter discussie gesteld, zodat de weigering eisers in het kader van gezinshereniging toe te laten in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
Reeds ten tijde van de adviesprocedure en de daarop volgende mvv-procedure stond vast dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat eisers tot aan het vertrek van referent uit Somalië feitelijk hebben behoord zijn gezin. Pas in het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat aan deze voorwaarde niet wordt voldaan. Het uitbrengen van het positieve advies en de afgifte van de mvv hebben bij eisers en referent het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat in het kader van die procedures is onderzocht of aan de voorwaarden wordt voldaan en dat er geen gronden waren voor weigering van de aangevraagde mvv. Eisers wijzen in dit verband op de uitspraak van 5 augustus 2010 van de Afdeling (LJN BN4037).
De weigering om eisers een verblijfsvergunning te verlenen is voorts in strijd met de Gezinsherenigingsrichtlijn. Eisers wijzen in dit verband op de brief van 11 april 2011 van de United Nations High Commissioner for Refugees (hierna: UNHCR).
2.4. het oordeel van de rechtbank
2.4.1. Eisers voeren terecht aan dat zij er in beginsel op mogen vertrouwen dat de Minister van Buitenlandse Zaken voorafgaand aan de afgifte van de mvv heeft beoordeeld of aan alle voorwaarden voor toelating in Nederland wordt voldaan en dat deze beoordeling gelet op de afgifte van de mvv positief is uitgevallen. Bij de afgifte van de mvv is de Minister van Buitenlandse Zaken uitgegaan van de door eisers opgegeven Somalische nationaliteit. In het kader van de beoordeling van de na binnenkomst door eisers ingediende asielaanvraag is bij verweerder twijfel gerezen over de juistheid van de door eisers opgegeven nationaliteit. Naar het oordeel van de rechtbank staat geen rechtsregel eraan in de weg dat verweerder, indien hij zich op goede gronden op het standpunt stelt dat de mvv is verstrekt op basis van onjuiste gegevens en dat de mvv zou zijn geweigerd als de juiste gegevens bekend waren geweest, afwijzend beslist op de na binnenkomst in Nederland door eisers ingediende aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Beoordeeld moet dan ook worden of verweerder op goede gronden niet aannemelijk acht dat eisers dezelfde nationaliteit hebben als referent, in aanmerking genomen dat het hebben van dezelfde nationaliteit als referent een voorwaarde is voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000.
2.4.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres onjuist heeft verklaard over haar nationaliteit. Verweerder merkt terecht op dat van iemand die op vierjarige leeftijd met haar Somalisch sprekende ouders uit Somalië vertrekt en die na haar huwelijk bij haar Somalische schoonfamilie gaat wonen, redelijkerwijs verwacht mag worden de Somalische taal tot op zekere hoogte te beheersen. Eiseres beheerst deze taal echter in het geheel niet. Zo heeft eiseres tijdens het eerste gehoor verklaard dat zij geen Somalische woorden kent en niet tot tien kan tellen in het Somalisch. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar dit vanwege geheugenverlies niet kan worden tegengeworpen, bijvoorbeeld door het overleggen van een verklaring van een arts uit Jemen of Nederland. Uit door eiseres overgelegde geboorteakte en de verklaring van de Somalische Banadiri Vereniging Nederland, daargelaten wat de bewijskracht van deze stukken is, volgt niet dat zij de Somalische nationaliteit heeft. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat eiseres bij het aanvragen van de mvv onjuiste gegevens heeft verstrekt over haar nationaliteit en dat deze mvv gelet op de nationaliteitseis van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 zou zijn geweigerd als eiseres naar waarheid had verklaard over haar nationaliteit. Nu eiseres onjuiste gegevens heeft verstrekt, heeft zij niet gerechtvaardigd kunnen vertrouwen op verlening van een verblijfsvergunning voor het doel waarvoor de mvv is afgegeven en faalt haar beroep op de uitspraak van 5 augustus 2010 van de Afdeling.
2.4.3. In haar uitspraak van 19 oktober 2010 (LJN BO1555) heeft de Afdeling onder meer overwogen dat artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 in de wet is opgenomen om, naast de voorschriften strekkende tot verlening van een verblijfsvergunning regulier, ook in het kader van de verlening van een verblijfsvergunning asiel een regeling te treffen ter bescherming van het in artikel 8 van het EVRM gewaarborgde recht op respect voor het familie- en gezinsleven en biedt de Vw 2000 buiten die regeling geen gronden voor de verlening van een verblijfsvergunning asiel ter bescherming van dat familie- en gezinsleven. De strikte scheiding tussen asiel en regulier die uit de systematiek van de Vw 2000 volgt, leidt ertoe dat de beoordeling van aanspraken op toelating die aan artikel 8 van het EVRM worden ontleend, behoudens in het kader van de vraag of een vergunning, als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, van de Vw 2000, moet worden verleend, dient plaats te vinden in de procedure omtrent de verlening van een verblijfsvergunning regulier. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat laatstgenoemde bepalingen bijzondere toelatingsgronden bevatten, krachtens welke aan vreemdelingen die zelf niet voor asiel in aanmerking komen, niettemin een verblijfsvergunning asiel kan worden verleend, aldus de Afdeling. Verder heeft de Afdeling in haar uitspraak van 19 oktober 2010 overwogen dat, gelet op het bijzondere karakter van de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 geregelde toelatingsgrond en de inbreuk die daarmee op de algemene systematiek van de Vw 2000 is gemaakt, verweerder de reikwijdte van deze bepaling terecht in beperkte zin opvat, te weten dat er geen verdere afweging in het kader van artikel 8 van het EVRM dient plaats te vinden dan de afweging die reeds in deze bepaling besloten ligt. De rechtbank onderschrijft en volgt dit oordeel.
Gelet op het vorenstaande kan het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM in de onderhavige procedure niet slagen. Als eiseres van mening is dat zij op grond van artikel 8 van het EVRM recht heeft op toelating in Nederland, zal zij een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd moeten aanvragen.
2.4.4. Het beroep van eiseres op de Gezinsherenigingsrichtlijn faalt. Uit deze richtlijn volgt niet dat de lidstaten verplicht zijn in een situatie als de onderhavige over te gaan tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Dit volgt evenmin uit de door eiseres genoemde brief van 11 april 2011 van de UNHCR.
2.4.5. Tussen partijen is niet in geschil dat referent de Somalische nationaliteit heeft en dat hij de biologische vader van eiser is. Evenmin betwist verweerder dat het kind van een Somalische vader volgens de Somalische nationaliteitswetgeving eveneens de Somalische nationaliteit heeft. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat ten aanzien van eiser, anders dan ten aanzien van eiseres, wordt voldaan aan de nationaliteitseis van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000.
Niet in geschil is dat niet wordt voldaan aan de toelatingsvoorwaarde dat eiser tot aan het vertrek van referent uit Somalië feitelijk tot diens gezin heeft behoord. Eiser heeft immers nooit met referent in Somalië gewoond. Namens eiser is er terecht op gewezen dat deze omstandigheid reeds bekend was ten tijde van de afgifte van de mvv. Ten aanzien van eiser kan dan ook niet zonder meer worden gezegd dat het aan de afgifte van een mvv ontleende vertrouwen op verlening van een verblijfsvergunning niet gerechtvaardigd is en dat het beroep op de uitspraak van 5 augustus 2010 van de Afdeling faalt. Het had op de weg van verweerder gelegen om hetzij eiser in het bezit te stellen van de aangevraagde verblijfsvergunning, hetzij in het bestreden besluit nader toe te lichten waarom ten aanzien van eiser ondanks de afgifte van de mvv geen sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen op de verlening van een verblijfsvergunning asiel na binnenkomst in Nederland. De hierop betrekking hebbende beroepsgrond slaagt.
2.4.6. Eisers beroep op artikel 8 van het EVRM en de Gezinsherenigingsrichtlijn faalt gelet op hetgeen onder 2.4.3. en 2.4.4. is overwogen.
2.4.7. Uit een oogpunt van finale geschilbeslechting zal de rechtbank verweerder in de gelegenheid stellen het onder 2.4.5. vastgestelde gebrek in de besluitvorming binnen het kader van de onderhavige beroepsprocedure te herstellen door een nieuw besluit te nemen, waarbij hetzij eiser in het bezit wordt gesteld van de aangevraagde verblijfsvergunning, hetzij nader wordt toegelicht waarom ten aanzien van eiser ondanks de afgifte van de mvv geen sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen op de verlening van een verblijfsvergunning asiel na binnenkomst in Nederland.
Met verwijzing naar artikel 8:51a van de Awb verzoekt de rechtbank verweerder binnen vier weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak schriftelijk kenbaar te maken of hij gebruik maakt van de gelegenheid om binnen het kader van de onderhavige beroepsprocedure een nieuw besluit te nemen en, zo ja, dit besluit binnen dezelfde termijn aan de rechtbank en de gemachtigde van eiser toe te zenden. Na ontvangst van de reactie van verweerder zal de rechtbank bepalen hoe het beroep verder wordt behandeld en partijen daarover informeren.
2.4.8. Gelet hierop beslist de rechtbank als volgt.
De rechtbank 's-Gravenhage:
- heropent het onderzoek;
- verzoekt verweerder binnen vier weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak schriftelijk kenbaar te maken of hij gebruik maakt van de gelegenheid om een nieuw besluit te nemen, zo ja, dit besluit binnen dezelfde termijn aan de rechtbank en de gemachtigde van eiser toe te zenden.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en P. Deinum, griffier, ondertekend.