ECLI:NL:RBSGR:2012:BV6277

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/4247
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van kosten voor contra-expertise taalanalyse in asielprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 15 februari 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een asielzoeker en het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) over de vergoeding van kosten voor een contra-expertise taalanalyse. Eiseres, een asielzoekster van Soedanese nationaliteit, had op 16 september 2010 een verzoek ingediend bij het COA om vergoeding van de kosten van een contra-expertise die door De Taalstudio zou worden uitgevoerd. Het COA heeft dit verzoek op 11 januari 2011 afgewezen, met als argument dat het noodzakelijk was om vooraf de identiteit van de contra-expert te kennen om de onafhankelijkheid en deskundigheid te kunnen waarborgen.

De rechtbank oordeelde dat het standpunt van het COA niet voldoende rekening hield met de feitelijke gang van zaken bij de uitvoering van de contra-expertise. De Taalstudio kan pas na de verstrekking van de opdracht aangeven welke contra-expert wordt ingeschakeld, en het COA had niet betwist dat deze procedure gebruikelijk is. De rechtbank benadrukte dat het primair aan het bestuursorgaan is om de onafhankelijkheid en deskundigheid van de contra-expert te beoordelen, en dat de rechtbank dit standpunt moet toetsen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit van het COA, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Dit betekent dat de rechtbank het COA de mogelijkheid gaf om alsnog een beslissing te nemen over de vergoeding van de kosten, mits de noodzakelijkheid van de kosten kan worden aangetoond. Tevens werd het COA veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,00.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Zutphen
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 11/4247
Uitspraak in het geding tussen:
[eiseres]
geboren op [1987],
van Soedanese nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
eiseres,
gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes, advocaat te Arnhem,
en
het bestuur van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers
verweerder,
gemachtigde: mr. I.A. van der Valk-in ‘t Veen, werkzaam bij het COA.
1. Procesverloop
Op 16 september 2010 heeft eiseres bij verweerder een verzoek ingediend om vergoeding van de kosten van een contra-expertise taalanalyse.
Bij besluit van 11 januari 2011 heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 24 januari 2012. Beide partijen zijn na voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1 In artikel 17, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categoriën vreemdelingen 2005 (hierna: Rva 2005) is bepaald dat een asielzoeker een vergoeding kan ontvangen voor buitengewone kosten, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rva 2005, die hij heeft gemaakt.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel zijn buitengewone kosten noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald.
Ingevolge het derde lid worden buitengewone kosten slechts betaald voor zover vooraf door het orgaan aan de asielzoeker toestemming is verleend voor het maken van deze kosten, met uitzondering van kosten die voortvloeien uit noodsituaties waarin geen mogelijkheid bestond tot het verzoeken om toestemming.
Ingevolge het vierde lid maakt een asielzoeker aanspraak op vergoeding van buitengewone kosten in geval het noodzakelijke kosten betreft en in die kosten niet op andere wijze kan worden voorzien.
2.2 Bij schrijven van 16 september 2010 heeft eiseres aan verweerder verzocht de kosten van een contra-expertise taalanalyse die door De Taalstudio zal worden verricht te vergoeden. Verweerder heeft bij brief van 23 september 2010 om aanvullende informatie gevraagd en daarbij verzocht aan te geven of De Taalstudio bereid is de identiteit van de betreffende contra-expert kenbaar te maken. In de brieven van eiseres van 1 november 2010 en 8 december 2010 is aangegeven dat De Taalstudio bereid is deze gegevens aan de rechtbank, maar niet aan verweerder te verstrekken.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en zich daarbij op het standpunt gesteld dat vooraf beoordeeld dient te worden of de kosten die verbonden zijn aan een contra-expertise voor vergoeding in aanmerking komen, waarbij verweerder zich genoodzaakt ziet zich ervan te vergewissen dat dit voorgenomen tegenonderzoek redelijkerwijs kan bijdragen aan de beoordeling van de door eiseres ingediende asielaanvraag. Nu verweerder zich er, als gevolg van de weigering de identiteit van de contra-expert aan verweerder bekend te maken, niet van heeft kunnen vergewissen dat de contra-expert voldoende onafhankelijk en deskundig is, komen de aan het te verrichten onderzoek verbonden kosten redelijkerwijs niet voor vergoeding als buitengewone kosten in aanmerking.
2.3 De rechtbank stelt voorop dat verweerder, gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 19 maart 2010 (zaak nr. 200907879/1, JV 2010, 165) bij de toepassing van artikel 17, eerste lid, Rva 2005, beoordelingsvrijheid toekomt, waarvan de invulling tot zijn verantwoordelijkheid behoort. Het is aan verweerder om te beoordelen of de kosten noodzakelijk zijn en naar aard en omvang in redelijkheid niet kunnen worden geacht door de asielzoeker zelf te worden betaald. Het staat verweerder vrij, gezien zijn beperkte financiële middelen, rekening te houden met de aard en de omvang van de kosten waarvan vergoeding wordt gevraagd. De rechtbank dient die beoordeling terughoudend te toetsen. Deze terughoudende toetsing laat onverlet dat de rechtbank moet toetsen of de besluitvorming over de vraag, of sprake is van noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005, voldoet aan algemene rechtsbeginselen, met name wat betreft de zorgvuldigheid en kenbaarheid van de motivering.
2.4 De Afdeling heeft zich in de uitspraken van 12 november 2007 (zaak nr. 200703579/1; JV 2008/15) en 16 april 2010 (zaak nr. 200903085/1; JV 2010/241) uitgelaten over De Taalstudio en geoordeeld dat dit een als deskundig bekend staand bureau is en dat een met toepassing van de werkwijze van De Taalstudio door een extern inschakelde linguïst uitgebrachte taalanalyse als een deskundigenrapport dient te worden aangemerkt.
In de uitspraak van 1 september 2010 (zaak nr. 201002786/1, www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat de identiteit van de opsteller van de contra-expertise vooralsnog niet uit de contra-expertise blijkt niet als vanzelf meebrengt dat die opsteller niet kan worden beschouwd als onafhankelijk én deskundig. Waar het naar het oordeel van de Afdeling op aankomt, is of controleerbaar is door wie en onder welke omstandigheden het onderzoek is verricht. De aan de opsteller van de contra-expertise te stellen kwaliteitseisen vergen volgens de Afdeling dat het een academisch opgeleide linguïst betreft met actuele kennis van de taal waarvoor hij/zij rapporteert, zijn/haar deskundigheid en onafhankelijkheid controleerbaar zijn, zijn/haar identiteit daartoe bij De Taalstudio bekend is en De Taalstudio bereid is desgevraagd het COA danwel de rechter, desnoods onder geheimhouding, de identiteit van de opsteller mede te delen. Gelet hierop kan de eis van verweerder dat De Taalstudio, en dus eiseres, inzichtelijk maakt wie op welke wijze de contra-expertise heeft verricht niet als onredelijk worden aangemerkt. Aldus kan achteraf door verweerder worden geverifieerd of de opsteller van de contra-expertise, van wie de identiteit dan desgevraagd in beginsel aan verweerder dient te worden bekendgemaakt, werkelijk onafhankelijk en deskundig is, aldus de Afdeling in genoemde uitspraak.
2.5 Naar het oordeel van de rechtbank bestaat, gelet op de hiervoor aangehaalde jurisprudentie van de Afdeling, in beginsel onvoldoende grond om reeds op voorhand te twijfelen aan de deskundigheid en onafhankelijkheid van de contra-expert die onder verantwoordelijkheid van De Taalstudio een contra-expertise zal opstellen, en om die reden geen toestemming te verlenen voor het maken van de kosten. Dat controle vooraf, middels bekendmaking van de identiteit van de contra-expert, steeds noodzakelijk is, zoals verweerder meent, wordt door de rechtbank niet gevolgd, waarbij de rechtbank wijst op de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling van 1 september 2010. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich met dit standpunt onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de feitelijke gang van zaken bij uitvoering van een contra-expertise door De Taalstudio, waarbij De Taalstudio pas na de daadwerkelijke verstrekking van de opdracht kan aangeven welke contra-expert wordt ingeschakeld, hetgeen door verweerder overigens niet is betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het gestelde belang bij een voorafgaand aan het verlenen van toestemming uit te voeren toets van de deskundigheid van de contra-expert in de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van eiseres bij toestemming voor de contra-expertise en controle achteraf. Dit geldt temeer omdat verweerder de voorwaarde van het bekend maken van de identiteit en het voldoen aan de vereiste deskundigheid en onafhankelijkheid, kan verbinden aan de uitbetaling van de vergoeding aan eiseres. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd en voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.6 De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Daarbij is het volgende van belang.
Naar het oordeel van de rechtbank is het primair aan het bestuursorgaan, in het onderhavige geval verweerder, om een oordeel te geven over de onafhankelijkheid en deskundigheid van de door De Taalstudio, en daarmee eiseres, ingeschakelde contra-expert. Het is vervolgens aan de rechtbank om het standpunt van het bestuursorgaan daaromtrent te toetsen. Zoals ook door de Afdeling is overwogen in de hierboven genoemde uitspraak van 1 september 2010 dient de identiteit van de contra-expert dan ook in beginsel aan verweerder bekend gemaakt te worden, indien daarom wordt verzocht. De rechtbank stelt vast dat uit de correspondentie van eiseres die zich in het procesdossier bevindt blijkt dat de Taalstudio, en dus eiseres, niet bereid is de identiteit van de contra-expert aan verweerder bekend te maken. Aldus is niet is gebleken van de bereidheid van eiseres om áchteraf, dus na opstelling van de contra-expertise, die informatie aan verweerder te verstrekken die voor verweerder nodig is om zich te kunnen uitspreken over de onafhankelijkheid en deskundigheid van de ingeschakelde contra-expert. Gesteld noch gebleken is dat hiervoor gegronde redenen bestaat. Dat De Taalstudio de identiteit van de contra-expert wel onder geheimhouding aan de rechtbank kenbaar wil maken, acht de rechtbank, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, onvoldoende.
Nu derhalve reeds thans vaststaat dat verweerder door eiseres niet, althans onvoldoende, in staat zal worden gesteld de noodzakelijkheid te beoordelen van de kosten waarvan vergoeding wordt verzocht, ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het thans bestreden afwijzende besluit in stand te laten.
2.7 Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd, waarbij de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.
2.8 Gelet op de gegrondverklaring van het beroep is er aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiseres. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt ter zake van rechtsbijstand 1 punt toegekend, waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,00, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.J.P. Lambooij. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2012.