ECLI:NL:RBSGR:2012:BV6275

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/3173 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 februari 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling, eiser, en de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder. Eiser, van Egyptische nationaliteit en verblijvende aan boord van de Detentieboot te Zaandam, had beroep ingesteld tegen een verlengingsbesluit van zijn bewaring, dat op 19 december 2011 door verweerder was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de rechtbank te laat in kennis heeft gesteld van dit verlengingsbesluit, namelijk pas op 30 januari 2012, terwijl de termijn van 28 dagen na de bekendmaking van het besluit op 19 december 2011 op 27 januari 2012 eindigde. Hierdoor is de maatregel van bewaring met ingang van 28 januari 2012 onrechtmatig geworden.

De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat, ingevolge artikel 94 van de Vreemdelingenwet 2000, de verantwoordelijkheid voor het tijdig verzenden van de kennisgeving aan de rechtbank bij de minister ligt. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven tot matiging van de schadevergoeding. Eiser had recht op een schadevergoeding van € 80,-- per dag voor de dagen dat de maatregel van vreemdelingenbewaring ten uitvoer was gelegd, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 960,--. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 874,--.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de aan eiser opgelegde maatregel van vreemdelingenbewaring met ingang van de uitspraak, kende aan eiser een schadevergoeding toe van € 960,-- en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 874,--. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.J.P. Lambooij en openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Zutphen
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 12/3173 VRONTN
Uitspraak in het geding tussen de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[eiser]
geboren op [1958],
van Egyptische nationaliteit,
verblijvende aan boord van de Detentieboot te Zaandam,
V-nummer: [nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. F.P. van Straelen, advocaat te Alkmaar,
en
de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel
verweerder,
gemachtigde: mr. M.M. Luik, werkzaam bij de IND.
1. Procesverloop
Verweerder heeft de rechtbank op 30 januari 2012 in kennis gesteld van het op 19 december 2011 aan eiser uitgereikte besluit tot verlenging van de bewaringstermijn. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter zitting van 8 februari 2012. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Bij wet van 15 december 2011 (Staatsblad 2011, 663) is de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) gewijzigd ter implementatie van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn). De wetswijziging is in werking getreden op 31 december 2011. In verband met de implementatie van deze richtlijn zijn ook de wijzigingen van het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 met ingang van 31 december 2011 in werking getreden.
2.2. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op uitzetting, door Onze Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel duurt de bewaring krachtens het eerste lid onverminderd het vierde lid niet langer dan zes maanden.
Ingevolge het zesde lid van dit artikel kan in afwijking van het vijfde lid en onverminderd het vierde lid de bewaring krachtens het eerste lid ten hoogste met nog eens twaalf maanden worden verlengd, indien de uitzetting, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
2.2.1. Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 stelt Onze Minister uiterlijk op de achtentwintigste dag na de bekendmaking van een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in de artikelen 6, 58 en 59, de rechtbank hiervan in kennis, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld. Zodra de rechtbank de kennisgeving heeft ontvangen wordt de vreemdeling geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Ingevolge het derde lid, eerste volzin, van dit artikel doet de rechtbank mondeling of schriftelijk uitspraak.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel verklaart de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring gegrond, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw 2000 of bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel zijn, voor zover hier van belang, het eerste, derde en vierde lid van overeenkomstige toepassing op een besluit tot verlenging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000.
2.2.2. Ingevolge artikel 95, eerste lid, van de Vw 2000 staat tegen de uitspraak van de rechtbank, bedoeld in artikel 94, derde lid, van de Vw 2000 hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
2.3. Op 19 december 2011 heeft verweerder een verlengingsbesluit genomen op grond van artikel 15, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn, waarin is bepaald, voor zover hier van belang, dat de lidstaten de in het vijfde lid genoemde termijn met ten hoogte twaalf maanden kunnen verlengen indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de betrokken onderdaan van een derde land niet meewerkt of de nodige documentatie uit derde landen op zich laat wachten. Het verlengingsbesluit is tevens op 19 december 2011 in persoon aan eiser uitgereikt.
2.4. Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke wetsuitleg van artikel 94, vijfde lid, en artikel 95, eerste lid, van de Vw 2000 met zich dat ook voor verlengingsbesluiten die zijn genomen voor 31 december 2011, ingeval de betrokken vreemdeling geen beroep heeft ingesteld tegen het voortduren van de bewaring na dit besluit, de waarborgen zoals die in deze artikelleden zijn neergelegd van toepassing zijn, met dien verstande dat de termijn van 28 dagen niet eerder aanvangt dan op 31 december 2011.
2.5. De rechtbank stelt vast dat ambtshalve dient te worden onderzocht of verweerder op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 94, eerste lid, van de
Vw 2000.
2.6. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 2.3 en 2.4 is overwogen, eindigde de in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 bedoelde termijn van 28 dagen op vrijdag 27 januari 2012. Verweerder heeft de rechtbank eerst op maandag 30 januari 2012 – derhalve te laat – in kennis gesteld van het op 19 december 2011 genomen verlengingsbesluit. De maatregel van bewaring is met ingang van 28 januari 2012 onrechtmatig geworden.
2.7. Het beroep is gegrond. De bewaring dient met ingang van heden te worden opgeheven.
2.8. Ingevolge artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, aan de vreemdeling een schadevergoeding toekennen. Artikel 90 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het eerste lid van laatstbedoelde bepaling heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
2.8.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling dient artikel 94, eerste lid, van de
Vw 2000 ter verzekering van de rechtszekerheid en rechtsbescherming van de vreemdeling. De verantwoordelijkheid voor het verzenden van de kennisgeving aan de rechtbank is door de wetgever bij de minister gelegd. In dit licht kan slechts onder bijzondere omstandigheden aanleiding bestaan tot matiging van de schadevergoeding.
2.8.2. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van dergelijke bijzondere omstandigheden. De enkele omstandigheid dat eiser tijdens de met hem gevoerde vertrekgesprekken heeft verklaard dat hij niets heeft gedaan om zijn vertrek naar Egypte te bespoedigen, is hiertoe onvoldoende. Er bestaat aanleiding om eiser een schadevergoeding toe te kennen van € 80,-- voor de dagen dat de maatregel in een huis van bewaring ten uitvoer is gelegd.
Dit betekent dat aan eiser een schadevergoeding van € 960,-- toekomt.
2.9. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 874,-- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de aan eiser opgelegde maatregel van vreemdelingenbewaring met ingang van heden;
- kent aan eiser een schadevergoeding toe van € 960,--;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 874,-- te
betalen aan de griffier van de rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, door storting op
bankrekeningnummer [nummer] ten name van Arrondissement 547 Zutphen, onder
vermelding van het in de kop van deze uitspraak genoemde registratienummer.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.J.P. Lambooij. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2012.