ECLI:NL:RBSGR:2012:BV6092

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/8565 MAW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van voorschot aanstellingspremie en beroep op gelijkheidsbeginsel in het militair ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 februari 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een sergeant van de Koninklijke Luchtmacht en de minister van Defensie. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een terugvordering van een voorschot op de aanstellingspremie, dat hem was uitbetaald na zijn aanstelling. De terugvordering was het gevolg van een eindafrekening na zijn ontslag, waarbij een bedrag van € 635,80 moest worden terugbetaald. Eiser stelde dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelde, omdat een collega in een vergelijkbare situatie geen terugvordering had gekregen.

De rechtbank overwoog dat de bevoegdheid van verweerder tot terugvordering en de hoogte van het terug te vorderen bedrag niet in geschil waren. Eiser had in zijn beroepschrift aangegeven dat hij zich wilde beperken tot het beroep op het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet gehouden was om onjuiste beslissingen te herhalen, en dat er geen gelijke gevallen waren. De fout bij de collega was pas na het ontslag van eiser opgemerkt, terwijl de terugvordering bij eiser al vóór zijn ontslag was gecommuniceerd.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de terugvordering van het voorschot op de aanstellingspremie door verweerder in redelijkheid kon worden gehandhaafd. De uitspraak benadrukt de toepassing van het gelijkheidsbeginsel in het bestuursrecht, en dat bestuursorganen niet verplicht zijn om fouten in eerdere beslissingen te corrigeren als dit in strijd zou zijn met de rechtszekerheid van betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/8565 MAW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zin van artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 16 februari 2012 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats],
(gemachtigde: F. IJsendorn),
en
de minister van Defensie, verweerder
(gemachtigde: mr. J.C. van den Boogaard).
Procesverloop
Eiser heeft bij brief van 1 juni 2011 bezwaar gemaakt tegen zijn salarisspecificatie over de maand april 2011, waaruit blijkt dat een deel van een door verweerder teruggevorderd voorschot op de aanstellingspremie wordt verrekend met zijn bezoldiging.
Bij besluit van 31 augustus 2011 heeft verweerder eiser medegedeeld dat na de eindafrekening als gevolg van ontslag een terug te vorderen bedrag van € 635,80 resteert. Eiser wordt verzocht dit bedrag uiterlijk op 21 september 2011 te voldoen door middel van de bijgevoegde acceptgiro.
Bij brief van 20 september 2011 heeft eiser verweerder verzocht het bezwaar van
1 juni 2011 aan te merken als mede gericht tegen het besluit van 31 augustus 2011.
Bij besluit van 3 oktober 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft bij brief van 8 november 2011 beroep ingesteld tegen het besluit van
3 oktober 2011.
Verweerder heeft de stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 19 januari 2012 ter zitting behandeld.
Eiser is verschenen bij gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1 Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1 Eiser, sergeant bij de Koninklijke Luchtmacht, is bij besluit van 2 juli 2008 met ingang van 1 juli 2008 aangesteld bij het beroepspersoneel in fase 1 en bestemd voor de functie van [functie]. Daarbij is medegedeeld dat eiser op grond van artikel 13a van het Inkomstenbesluit militairen (IBM) aanspraak heeft op een aanstellingspremie van € 2.500,-- bruto per jaar. Eiser krijgt bericht over de uitbetaling van de premie, zodra hij de initiële opleiding met gunstig gevolg heeft voltooid.
Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2 Eiser heeft door middel van het formulier Aanvraag voorschot premie BBT/FPS fase 1 op 11 november 2009 verzocht om uitbetaling van een voorschot van 50% op de aanstellingspremie. Naar aanleiding van dit verzoek is eiser het gevraagde voorschot op de aanstellingspremie uitbetaald.
1.3 Bij besluit van 28 maart 2011 heeft de commandant Luchtstrijdkrachten eiser met ingang van 28 februari 2011 ontheven uit de opleiding [opleiding] omdat hij niet opleidbaar wordt geacht.
Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.4 Aan eiser is per 1 juli 2011 eervol ontslag verleend wegens ontheffing uit de initiële opleiding.
Tegen het betreffende besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.5 Eiser heeft bij brief van 1 juni 2011 bezwaar gemaakt tegen zijn salarisspecificatie over de maand april 2011. In deze specificatie is een vordering vermeld van teveel genoten bezoldiging. Voorts is vermeld dat het gevorderde bedrag wordt verrekend met zijn bezoldiging over de maand april 2011.
1.6 Bij het thans bestreden besluit van 3 oktober 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat, gelet op artikel 13a, eerste lid, van het IBM en artikel 13a, vierde lid, van de Inkomstenregeling militairen (IRM) geen grondslag bestond om tot uitbetaling van het voorschot over te gaan omdat de initiële opleiding (dat is het totale opleidingstraject inclusief de functieopleiding) nog niet met goed gevolg was afgerond. Nu ook op een later moment de initiële opleiding niet met goed gevolg is afgerond, is sprake van een onverschuldigde betaling. In een situatie waarin de ambtenaar wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat hij te veel ontving, kan in beginsel het onverschuldigde bedrag gedurende twee jaar na de dag van uitbetaling worden teruggevorderd. Voor zover eiser met een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft verwezen naar een collega, [A], heeft verweerder overwogen dat ook deze collega door een fout een voorschot uitbetaald heeft gekregen.
In zijn verweerschrift heeft verweerder nog medegedeeld dat aan deze collega op
24 augustus 2010 een voorschot is toegekend. Vervolgens is hem met ingang van
1 januari 2011 ontslag verleend uit de dienst. De eindafrekening heeft reeds plaatsgevonden. De gemaakte fout is geconstateerd nadat deze militair uit dienst is getreden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij er in die situatie redelijkerwijs voor heeft kunnen kiezen de gemaakte fout niet te herstellen.
3 Eiser stelt in beroep dat verweerder gemaakte fouten kan herstellen omdat ook het voorschot van de collega nog teruggevorderd had kunnen worden. Er is geen sprake geweest van een fout, maar van een bewuste keuze. Verweerder heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
4.1 Ingevolge artikel 10 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 vindt Titel II van de Ambtenarenwet 1929 (thans Ambtenarenwet geheten) op de militaire ambtenaren overeenkomstige toepassing.
4.2 Titel II van de Ambtenarenwet bevat regels omtrent beslag, terugvordering,
verrekening en korting.
4.3 Artikel 13a van het IBM luidt als volgt:
"1. Aan de militair die met goed gevolg zijn initiële opleiding heeft volbracht kan naar bij ministeriële regeling te stellen regels een aanstellingspremie worden toegekend.
2. Indien de in het eerste lid bedoelde militair tijdens fase één ontslag wordt verleend, betaalt hij de toegekende premie op een door Onze Minister te bepalen wijze terug.
3. Indien het in het tweede lid bedoelde ontslag niet of niet geheel aan de militair valt te verwijten kan Onze Minister in afwijking van het tweede lid bepalen dat de toegekende premie gedeeltelijk of niet behoeft te worden terugbetaald."
4.4 Artikel 13a van de IRM luidt als volgt:
"1. De militair die behoort tot een van de categorieën personeel genoemd in tabel 13a bij deze regeling heeft aanspraak op een aanstellingspremie.
2. De aanstellingspremie bedraagt het in tabel 13a bij deze regeling voor de betreffende categorie personeel vastgestelde bedrag per jaar voor de duur van de periode dat de verplichting bestaat om deel uit te maken van het beroepspersoneel.
3. Indien de militair gedurende de in het tweede lid genoemde periode wordt bestemd voor een functie of categorie van functies waardoor hij niet langer behoort tot de in tabel 13a genoemde categorieën personeel bedraagt de aanstellingspremie het bedrag dat wordt verkregen door het evenredig deel van de aanstellingspremie vóór de bestemmingswijziging op te tellen bij het evenredig deel van de aanstellingspremie ná de bestemmingswijziging.
4. Na voltooiing van de initiële opleiding kan de helft van de aanstellingspremie als voorschot worden uitbetaald. Het restant wordt uitbetaald na afloop van de in het tweede lid bedoelde periode. Indien de militair binnen deze periode de dienst verlaat als gevolg van aan hem zelf te wijten omstandigheden, betaalt hij het verstrekte voorschot terug."
5.1 Ter zitting heeft eiser medegedeeld dat, hoewel in zijn beroepschrift van
8 november 2011 is verzocht om uitstel voor het aanvullen van de gronden, geen behoefte bestaat tot een nadere aanvulling van de gronden. Voorts heeft hij medegedeeld dat het beroep is beperkt tot een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
De rechtbank overweegt dat, gelet op deze mededelingen van eiser, de bevoegdheid van verweerder tot terugvordering en verrekening alsmede de hoogte van het terug te vorderen dan wel te verrekenen bedrag thans niet in geschil is. De rechtbank zal zich bij de beoordeling van dit beroep dan ook beperken tot het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
5.2 Verweerder heeft ter zitting medegedeeld geen sprake is van gelijke gevallen. In het geval van eiser is het primaire besluit tot terugvordering neergelegd in de salarisspecificatie van april 2011, derhalve ruimschoots vóór het ontslag van eiser.
De fout bij [A] is pas opgemerkt nadat eiser hierop in zijn bezwaar van
1 juni 2011 heeft gewezen. Er was op dat moment een aanmerkelijke periode verstreken sinds het ontslag van [A]. Terugvordering zou dan in strijd zijn met de rechtszekerheid van [A].
5.3 De rechtbank overweegt dat verweerder heeft erkend dat in het geval van
[A] een fout is gemaakt. Er bestaan geen aanknopingspunten om deze stelling voor onjuist te houden. Volgens vaste jurisprudentie is het bestuursorgaan niet op grond van het gelijkheidsbeginsel gehouden om onjuiste beslissingen te herhalen, zodat in zoverre het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt (Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 februari 2005, LJN AS8553).
6 De rechtbank is gelet op het vorenoverwogene van oordeel dat verweerder de terugvordering en verrekening van het voorschot van de aanstellingspremie in redelijkheid heeft kunnen handhaven.
7 Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.J. Platenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 februari 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.