ECLI:NL:RBSGR:2012:BV6064

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
409758 - FA RK 11-9921
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en teruggeleiding van minderjarigen naar Spanje

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 februari 2012 uitspraak gedaan in een verzoek tot teruggeleiding van minderjarigen naar Spanje, naar aanleiding van een geschil tussen de ouders over de verblijfplaats van hun kinderen. De moeder had de minderjarigen naar Nederland gebracht voor een vakantie, maar was niet teruggekeerd op de afgesproken datum. De vader, die in Spanje woont, verzocht de rechtbank om de onmiddellijke terugkeer van de kinderen, stellende dat de moeder zonder zijn toestemming handelde. De rechtbank oordeelde dat de moeder haar stelling dat er een afspraak was over een definitieve terugkeer naar Nederland onvoldoende had onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de minderjarigen ongeoorloofd in Nederland werden vastgehouden en dat er geen belemmeringen waren voor hun terugkeer naar Spanje. De rechtbank gelastte de terugkeer van de minderjarigen uiterlijk op 24 maart 2012, met de mogelijkheid dat de vader hen zelf zou ophalen indien de moeder weigerde hen terug te brengen. De rechtbank wees ook het verzoek van de Centrale Autoriteit om de moeder te veroordelen in de proceskosten af, en bepaalde dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De zaak benadrukt de toepassing van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, dat de onmiddellijke terugkeer van ongeoorloofd overgebrachte kinderen beoogt.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 11-9921
Zaaknummer: 409758
Datum beschikking: 7 februari 2012
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 22 december 2011 ingekomen verzoek van:
de directie Control, Bedrijfsvoering en Juridische Zaken, van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, belast met de taak van Centrale Autoriteit als bedoeld in artikel 4 van de Wet van 2 mei 1990 (Stb. 202, hierna: de Uitvoeringswet) tot uitvoering van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (Trb. 1987, 139, hierna: het Haagse Verdrag), gevestigd te 's-Gravenhage,
verder te noemen: de Centrale Autoriteit, optredend voor zichzelf en namens:
[de vader],
de vader,
wonende te [woonplaats vader], Spanje,
advocaat: mr. D.M.J.M.G. Cuijpers te Roermond.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
de moeder,
wonende te [woonplaats moeder],
advocaat: mr. E.A. Kazzaz-de Hoog te 's-Gravenhage.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief d.d. 22 december 2011 van de zijde van de vader;
- de brief d.d. 18 januari 2012, met bijlagen, van de zijde van de vader;
- de brief d.d. 20 januari 2012, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
- het verweerschrift.
Op 24 januari 2012 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de Centrale Autoriteit in de persoon van mr. M. Wildekamp, de vader met zijn advocaat, de moeder met haar advocaat.
Feiten
- De vader en de moeder zijn op [datum huwelijk] met elkaar gehuwd te [plaats huwelijk].
- Uit dit huwelijk zijn vervolgens twee zonen geboren:
* [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum ] te [geboorteplaats];
* [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
- De vader, de moeder en de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn medio 2008 naar Spanje verhuisd.
- In Spanje is uit het huwelijk van de vader en de moeder een derde zoon geboren:
* [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Spanje.
- In de zomer van 2011 is de moeder, aanvankelijk voor vakantiedoeleinden, met de minderjarigen naar Nederland afgereisd.
- De moeder zou volgens afspraak met de vader uiterlijk op 7 september 2011 met de minderjarigen naar Spanje terugkeren. Die afspraak is zij echter niet nagekomen.
- Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in kort geding op 18 oktober 2011 van deze rechtbank zijn de vader en de moeder ter beëindiging van hun geschil, voor zover thans van belang, overeengekomen dat zij zich gezamenlijk tot de Centrale Autoriteit zullen wenden teneinde de Centrale Autoriteit te verzoeken te bevorderen dat er met spoed een internationale mediation zal worden gestart, waarbij de geschillen tussen de moeder en de vader met betrekking tot de kinderen onderwerp van gesprek zullen zijn. Daarnaast hebben de vader en de moeder afspraken gemaakt over contactmomenten tussen de vader en de minderjarigen. De vader en de moeder hebben onder meer afgesproken dat de vader, afhankelijk van zijn dienstrooster (dat hij tijdig ter kennis van de moeder zal brengen), eens in de twee à drie weken een weekend van zaterdag 09.30 uur tot zondag 19.30 uur contact met de kinderen zal kunnen hebben.
- De vader en de moeder hebben vervolgens getracht om door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau, onderdeel van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke schikking te komen. Zij zijn hierin niet geslaagd.
Verzoek en verweer
De Centrale Autoriteit verzoekt:
- met toepassing van artikel 11 van de Uitvoeringswet, de onmiddellijke terugkeer van de minderjarigen te bevelen, althans te bepalen dat de terugkeer van de minderjarigen voor een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum zal plaatsvinden, waarbij de moeder de minderjarigen dient terug te brengen naar Spanje dan wel, indien zij nalaat de minderjarigen terug te brengen, de rechtbank zal bepalen op welke datum de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zullen worden afgegeven, zodat de vader de minderjarigen zelf mee kan nemen naar Spanje;
- de moeder te veroordelen in de door de vader gemaakte reis- en verblijfkosten in de onderhavige procedure.
De moeder verzoekt de verzoeken van de vader af te wijzen, kosten rechtens.
Indien een verzoek of verweer gedeeltelijk of geheel is ingetrokken of aangepast, wordt in de beschikking uitsluitend melding gemaakt van het verzoek of verweer zoals dat thans luidt.
Daartoe is opgenomen de tekst 'zoals dat thans luidt' of 'thans nog'.
Beoordeling
Het Haagse Verdrag heeft - voor zover hier van belang - tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Haagse Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Haagse Verdrag, wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Haagse Verdrag).
Ongeoorloofd achterhouden in de zin van artikel 3 van het Haagse Verdrag
Niet in geschil is dat de minderjarigen ten tijde van hun achterhouding in Nederland (vanaf 8 september 2011) hun gewone verblijfplaats hadden in Spanje. Evenmin is in geschil dat de vader naar Spaans recht mede met het gezag over de minderjarigen is belast.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de moeder haar stelling dat de ouders hadden afgesproken dat een definitieve terugkeer met de minderjarigen naar Nederland mogelijk zou zijn indien één van hen het niet langer naar de zin zou hebben in Spanje, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vader, onvoldoende onderbouwd. Gezien de aard van deze (spoed)procedure gaat de rechtbank aan het aanbod van de moeder om op dit punt bewijs te leveren door het horen van getuigen voorbij (HR 14 juli 2000, NJ 2001, 451).
Aangezien de vader mede met het gezag over de minderjarigen is belast en niet is gebleken van vorenbedoelde afspraak tussen de ouders, had de moeder naar Spaans recht de toestemming van de vader nodig om de minderjarigen in Nederland achter te houden, mits de vader zijn gezag toentertijd daadwerkelijk uitoefende.
In tegenstelling tot hetgeen de moeder betoogt, is de rechtbank niet gebleken dat de vader, die een drukke baan heeft als cardioloog, ten tijde van de achterhouding niet binnen de grenzen van het mogelijke invulling gaf aan zijn vaderlijke (gezag)taken. Dat de moeder en de vader al enige tijd afzonderlijk van elkaar leefden en woonden, laat het voorgaande onverlet. Dit geldt evenzeer voor de omstandigheid dat de moeder feitelijk belast was met de dagelijkse verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
Gelet op het voorgaande geldt de achterhouding van de minderjarigen in Nederland als ongeoorloofd als bedoeld in artikel 3 van het Haagse Verdrag. Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de achterhouding van de minderjarigen in Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, dient ingevolge artikel 12 van het Haagse Verdrag in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de minderjarigen te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Haagse Verdrag.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 aanhef en sub a van het Haagse Verdrag
Onder verwijzing naar hetgeen hierboven reeds is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is dat de vader het gezag over de minderjarigen ten tijde van hun ongeoorloofde achterhouding niet daadwerkelijk uitoefende. De rechtbank gaat derhalve aan het betoog van de moeder op dit punt voorbij.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 aanhef en sub b van het Haagse Verdrag
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de moeder onvoldoende feiten gesteld die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat de minderjarigen bij terugkeer in Spanje zullen worden blootgesteld aan enig geestelijk of lichamelijk gevaar, dan wel dat zij in een ondragelijke situatie zullen komen te verkeren.
Er is geen sprake van huisvestingsperikelen die mogelijkerwijs aan terugkeer naar Spanje in de weg staan. Immers, de vader heeft ter zitting (door de moeder onweersproken) naar voren gebracht dat de moeder en de minderjarigen voorlopig - in afwachting van de definitieve beslissing over de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, die op deze ordemaatregel zal volgen - in de voormalige echtelijke woning in Spanje kunnen verblijven. De vader heeft opgemerkt dat de echtelijke woning onbewoond is, en dat hij zelf woont in een appartement in de buurt van het ziekenhuis.
Zo de moeder na terugkeer in Spanje al in een sociaal isolement zal komen te verkeren, levert dit onvoldoende grond op om te concluderen dat de minderjarigen daardoor in een situatie als bedoeld in artikel 13 lid 1 aanhef en sub b van het Haagse Verdrag terecht komen. Hierbij komt dat thans niet ter beoordeling staat of de moeder zich voorgoed met de minderjarigen in Spanje dient te vestigen. De definitieve zorgregeling, waaronder begrepen de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen, zal in een bodemprocedure moeten worden beslecht.
Ook anderszins is niet gebleken dat de minderjarigen bij terugkeer in Spanje zouden worden blootgesteld aan enig geestelijk of lichamelijk gevaar en/of dat zij daardoor in een ondragelijke situatie zouden komen te verkeren. Gelet op het voorgaande faalt het beroep van de moeder op de weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 aanhef en onder b van het Haagse Verdrag.
De rechtbank ziet geen aanleiding een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming te gelasten, zoals door de moeder is verzocht. Voor een dergelijk onderzoek is immers in de het kader van deze (spoed)procedure geen plaats. Als gezegd moet de vraag welke definitieve hoofdverblijfplaats en zorgregeling in het belang van de minderjarigen is in een bodemprocedure worden uitgemaakt en zo nodig worden onderzocht.
Conclusie teruggeleidingsverzoek
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de terugkeer van de minderjarigen zal worden gelast. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarigen dat de minderjarigen rustig op hun terugkeer kunnen worden voorbereid en een eventuele uitspraak in hoger beroep in Nederland kan worden afgewacht. De rechtbank zal de terugkeer daarom gelasten uiterlijk op zaterdag 24 maart 2012 en, indien de moeder de minderjarigen niet zelf terugbrengt naar Spanje, de afgifte van de minderjarigen met hun reisdocumenten aan de vader op 24 maart 2012 bevelen, zodat de vader de minderjarigen mee terug kan nemen naar Spanje.
Voorlopige contactregeling
Ter terechtzitting hebben de vader en de moeder afgesproken dat zij voorlopig -
in afwachting van het in kracht van gewijsde gaan en executabel worden van de beslissing tot teruggeleiding - uitvoering zullen geven aan de in het proces-verbaal van de behandeling in kort geding van 18 oktober 2011 opgenomen voorlopige contactregeling. Zoals vermeld houdt deze regeling in dat de vader eens in de twee à drie weken een weekend van zaterdag 09.30 uur tot zondag 19.30 uur contact met de kinderen zal hebben. Partijen zijn ter terechtzitting overeengekomen dat de vader zich daarbij niet zal laten vergezellen van een derde c.q. een vriendin. De vader zal de moeder twee weken van tevoren op de hoogte stellen van het weekend dat hij voor de omgang naar Nederland afreist. Daarnaast zal de vader de moeder op de hoogte stellen van de overnachtingsplek van de minderjarigen. Informeert de vader de moeder niet over de locatie waar de minderjarigen de nacht zullen doorbrengen, dan zullen de minderjarigen bij de moeder overnachten en zullen de vader en de minderjarigen in het betreffende weekend twee losse dagen omgang met elkaar hebben.
(Proces)kostenveroordeling
De Centrale Autoriteit heeft verzocht de moeder te veroordelen in de door de vader
gemaakte reis- en verblijfkosten in de onderhavige procedure. Nu de Centrale Autoriteit haar verzoek niet nader heeft onderbouwd en bovendien vast staat dat de vader ook op grond van de gemaakte contactafspraken geregeld naar Nederland zou reizen om de kinderen te zien, zal de rechtbank het verzoek in zoverre afwijzen. In familierechtelijke procedures is het gebruikelijk om de proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt. De rechtbank ziet geen redenen om hiervan af te wijken en zal derhalve beslissen als na te melden.
Beslissing
De rechtbank:
gelast de terugkeer van de minderjarigen:
* [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum ] te [geboorteplaats],
* [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
* [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Spanje,
naar Spanje op uiterlijk 24 maart 2012, indien de moeder weigert de minderjarigen terug te brengen naar Spanje, de afgifte van de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader op 24 maart 2012, zodat de vader de minderjarigen mee terug kan nemen naar Spanje;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.J. Hoekstra-van Vliet, M.J. Alt-van Endt en J. Brandt, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. L.F.A. Bos als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2012.