RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummers: AWB 12/2041; AWB 12/2042 en AWB 12/1800
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiseres], geboren op [1987], van Afghaanse nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop, advocaat te Haarlem,
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. F.S. Schoot.
Verweerder heeft op 17 januari 2012 aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Verweerder heeft aan eiseres daarnaast het besluit opgelegd dat zij Nederland onmiddellijk moet verlaten.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring en het terugkeerbesluit. Daarnaast heeft zij verzocht om een voorlopige voorzieningen over dat laatste besluit.
Op 30 januari 2012 is de bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2012. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Ter zitting heeft verweerder het terugkeerbesluit ingetrokken. Gelet op het rechtmatig verblijf van eiseres wegens haar voorafgaande asielaanvraag mocht aan eiseres geen terugkeerbesluit worden opgelegd. Tussen de oplegging en de intrekking van het terugkeerbesluit zijn geen gevolgen van dat terugkeerbesluit opgetreden. Een maatregel van bewaring kan immers ook zonder terugkeerbesluit worden opgelegd indien, zoals hier, een asielaanvraag in behandeling is. Door de intrekking van het terugkeerbesluit kan het terugkeerbesluit ook geen gevolgen hebben voor de toekomst, zodat moet worden geconcludeerd dat eiseres geen belang heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het terugkeerbesluit. Het beroep gericht tegen dit besluit is daarom niet-ontvankelijk. Het in verband daarmee gedane verzoek om voorlopige voorziening deelt in deze beslissing.
2. De bewaring is op 30 januari 2012 opgeheven, zodat de beoordeling van dit geschil zich beperkt tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de oplegging of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig is geweest.
3. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
4. Over de opgelegde maatregel heeft eiseres, onder verwijzing naar het beleid van verweerder, aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt van een concrete belangenafweging op grond waarvan verweerder er voor gekozen heeft om eiseres, als rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling, in bewaring te stellen, zodat de bewaring onrechtmatig was.
5. Op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw kan, voor zover hier van belang, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid dat vordert, met het oog op de uitzetting, door onze minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, van de Vw. In artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) staat dat de maatregel waarbij de bewaring op grond van artikel 59 van de Vw wordt opgelegd met redenen wordt omkleed.
6. Aan de aan eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw opgelegde maatregel van bewaring is ten grondslag gelegd dat deze maatregel wordt gevorderd door het belang van de openbare orde, omdat er aanwijzingen zijn om te vermoeden dat de vreemdeling zich aan haar uitzetting zal onttrekken en dat zij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure zal ontwijken of belemmeren, wat blijkt uit het feit dat zij niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken, zij zich niet aan één of meer voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het vreemdelingenbesluit heeft gehouden, zij in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten, zij geen vaste woon- en verblijfplaats heeft, geen middelen van bestaan heeft en verdacht is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
7. De rechtbank stelt vast dat eiseres de gronden niet heeft betwist. Dat eiseres rechtmatig in Nederland verblijft, staat niet in de weg aan de bevoegdheid van verweerder eiseres in bewaring te stellen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat eiseres is veroordeeld wegens het gebruik van (ver)vals(t)e documenten. Gelet op artikel 5.1b van het Vb en in aanmerking genomen de niet betwiste gronden, heeft de rechtbank geen aanleiding te oordelen dat de gronden de maatregel niet zouden kunnen dragen. De beroepsgrond van eiseres kan daarom niet slagen.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. De rechtbank ziet in de uitkomst van de zaak over het terugkeerbesluit, dat zoals verweerder ook heeft erkend ten onrechte is opgelegd, aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep tegen het terugkeerbesluit (geregistreerd onder nummer AWB 12/2041) redelijkerwijs heeft moeten maken. Hetzelfde geldt voor de met het verzoek om voorlopige voorziening (geregistreerd onder nummer AWB 12/2042) samenhangende proceskosten. Weliswaar zal de rechtbank als de op 1 januari 2012 in werking getreden wetgeving van toepassing is waarmee de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn) is geïmplementeerd, zaken over een terugkeerbesluit tegelijkertijd behandelen met zaken over een maatregel van bewaring (met in beginsel dus twee weken tussen het instellen van beroep en de zitting), zodat een verzoek om voorlopige voorziening verbonden aan het terugkeerbesluit over het algemeen niet nodig zal zijn (tenzij concrete verwijdering in die periode van twee weken dreigt, maar dan kan ook een rechtsmiddel worden aangewend tegen die concrete verwijderingshandeling), maar eiseres kon dat in dit geval nog niet weten. Het ligt daarom meer voor de hand dat verweerder, als tot de overheid behorende partij, in dit geval ook voor de voorlopige-voorzieningprocedure de proceskosten moet dragen, namelijk vanwege het verband met de late implementatie van de Terugkeerrichtlijn en een voltooiing van het wetgevingstraject kort vóór de inwerkingtreding van de nieuwe regelgeving. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verzoekschrift; waarde per punt € 437,- en wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend moet de betaling van dit bedrag op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb plaatsvinden aan de griffier.
De rechtbank:
- verklaart het beroep over het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep over de maatregel van bewaring ongegrond:
- verkaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, rechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2012.
Afschrift aan partijen verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak op het beroep tegen het terugkeerbesluit kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen de uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen de uitspraak in het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.