ECLI:NL:RBSGR:2012:BV5925

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/1674
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel van vreemdelinge in het kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 3 februari 2012 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan een vreemdelinge was opgelegd. De vreemdelinge had op 17 januari 2012 een beroepschrift ingediend, waarin ook schadevergoeding werd verzocht. De openbare behandeling vond plaats op 27 januari 2012, waarbij de vreemdelinge werd bijgestaan door haar gemachtigde en de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank overwoog dat de vreemdelinge op 16 januari 2012 in bewaring was gesteld op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er ernstige vermoedens bestonden dat zij zich aan uitzetting zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren en dat er geen schending was van artikel 104 van de Vw 2000 of het fair play-beginsel. De rechtbank oordeelde dat de belangen die met de bewaring gediend werden, in redelijke verhouding stonden tot de ernst van het gebrek, indien er al sprake was van een gebrek. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen werd gewezen op de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1674
uitspraak van de enkelvoudige kamer ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht, beroep vrijheidsontnemende maatregel in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer [nummer], vreemdelinge
(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder
(gemachtigde: mr. P. Bosch).
Procesverloop
Op 17 januari 2012 heeft de vreemdelinge een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 27 januari 2012. De vreemdelinge is aldaar verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1 De vreemdelinge heeft gesteld te zijn geboren op [datum] 1982 en de Ghanese nationaliteit te hebben. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van
16 januari 2012 waarbij de vreemdelinge de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd.
2 Verweerder heeft de vreemdelinge krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring gesteld. Verweerder heeft het ernstige vermoeden dat de vreemdelinge zich aan uitzetting zal onttrekken gebaseerd op de volgende gronden.
De vreemdelinge is Nederland niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen en heeft zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken, heeft zich niet aan één of meer andere voor haar geldende verplichtingen gehouden als bedoeld in hoofdstuk 4 (grensbewaking, toezicht en uitvoering) van het Vreemdelingenbesluit 2000, werkt niet dan wel niet voldoende mee aan het vaststellen van haar identiteit en nationaliteit, heeft in verband met haar aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens verstrekt met betrekking tot haar identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat, heeft zich zonder noodzaak ontdaan van haar reis- of identiteitsdocumenten, heeft in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik gemaakt van valse of vervalste documenten, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en beschikt niet over voldoende middelen van bestaan.
3 De vreemdelinge stelt zich op het standpunt dat de maatregel onrechtmatig is en heeft aangevoerd dat zij weliswaar bekend staat als [naam], maar dat zij haar naam wel heeft genoemd.
De vreemdelinge verbleef in een huis waar een verdachte werd gezocht. Er was geen reden om naar een identiteitsbewijs van de vreemdelinge te vragen.
Met betrekking tot de gronden van de maatregel van bewaring is aangevoerd dat is tegengeworpen dat de vreemdeling niet beschikt over een identiteitsdocument in de zin van 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, maar dit document ziet erop dat verblijf in Nederland is toegestaan en ziet niet op het verlaten van Nederland. Thans is tegengeworpen dat de vreemdelinge haar vertrek belemmert door het niet beschikken over de juiste documentatie.
Niet is gebleken dat de vreemdelinge een presentatie tegenwerkt.
De vreemdelinge heeft geen tijd gekregen om Nederland te verlaten.
De vreemdelinge heeft zich niet gemeld, maar vantevoren is niet bekend hoe lang het verblijf in Nederland zal zijn.
Er wordt tegengeworpen dat de vreemdelinge geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, maar het is aan verweerder om onderdak te verschaffen.
De vreemdelinge beschikt over € 300,-, dit is voldoende voor de terugreis.
Dat de vreemdelinge gebruik zou hebben gemaakt van aliassen is onjuist, zij heeft meteen haar naam gezegd.
Ten onrechte is niet bekeken of kan worden volstaan met een lichter middel dan inbewaringstelling.
Er is in strijd gehandeld met artikel 104 van de Vw 2000. Ten onrechte heeft verweerder geen medische stukken doen toekomen van de vreemdelinge aan de gemachtigde. Er is sprake van strijd met het fair play-beginsel.
4 Verweerder heeft hetgeen is aangevoerd gemotiveerd weersproken.
5 Er is geen grond voor het oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring in strijd is met de Vw 2000, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 16 januari 2012 (proces-verbaalnummer PL13MG 2011156605-5) blijkt genoegzaam dat bij het vragen van de identiteitsbewijzen geen sprake is geweest van de uitoefening van vreemdelingrechtelijke bevoegdheden. Nu het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken is te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden, treft de beroepsgrond ten aanzien van het vragen naar het identiteitsbewijs en de aanhouding geen doel.
Ten aanzien van de gronden van de maatregel van bewaring, wordt het volgende overwogen.
Niet is gebleken dat de vreemdelinge staat ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de grond dat de vreemdelinge niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft mogen leggen.
Het feit dat de gemachtigde van de vreemdelinge ter zitting heeft gewezen op artikel 12 van de preambule van de Terugkeerrichtlijn en van mening is dat verweerder voor opvang voor mevrouw moet zorgen, kan niet leiden tot een ander oordeel.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan de maatregel ten grondslag heeft mogen leggen dat de vreemdelinge zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen heeft gehouden als bedoeld in hoofdstuk 4 (grensbewaking, toezicht en uitvoering) van het Vreemdelingenbesluit 2000, nu de vreemdelinge zich niet bij binnenkomst heeft gemeld. Dat de vreemdelinge niet wist hoe lang zij in Nederland zou blijven, doet hier niet aan af.
In het proces-verbaal van gehoor ingevolge artikel 59 van de Vw 2000 van 16 januari 2012 staat vermeld dat de papieren waar de vreemdelinge is ingereisd, niet van haar zijn. De vreemdelinge geeft aan die papieren in Griekenland te hebben gekregen van iemand. De vreemdelinge is derhalve niet op een juiste wijze Nederland ingereisd.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen. De overige door eiseres aangevoerde gronden, behoeven derhalve geen nadere bespreking.
Met betrekking tot het standpunt van de vreemdelinge dat kan worden volstaan met een lichter middel dan inbewaringstelling, wordt overwogen dat verweerder zich, gelet op de gronden, niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat met het opleggen van een lichter middel dan bewaring niet kan worden volstaan.
De gemachtigde van de vreemdelinge heeft ter zitting aangegeven dat de vreemdelinge van haar arts een groene post-it had ontvangen, met daarop enige tekst. Verzocht is door de vreemdelinge of deze post-it kon worden gefaxt naar haar gemachtigde. Dit is geweigerd door een medewerker bewaking waarbij haar is medegedeeld dat zij met de post-it naar de medische dienst dient te gaan. Nadat de gemachtigde heeft verzocht de post-it alsnog te faxen heeft een medewerker van het Detentiecentrum Rotterdam hem de inhoud voorgelezen en aangegeven dat de post-it niet zou worden gefaxt nu het geen dringend document betrof. Diezelfde dag is de vreemdelinge in de gelegenheid gesteld de post-it naar haar gemachtigde te sturen.
Ten aanzien van de stelling van de gemachtigde dat verweerder met deze gang van zaken in strijd heeft gehandeld met artikel 104 van de Vw 2000 en het fair play-beginsel overweegt de rechtbank als volgt.
Als al sprake zou zijn van schending van artikel 104 van de Vw 2000, heeft dit niet zonder meer tot gevolg dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Dit gebrek maakt de inbewaringstelling, indien aan alle in de wet gestelde vereisten daarvoor is voldaan, eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
Gelet op voorgaande rechtsoverwegingen is aan alle in de wet voor de bewaring gestelde vereisten voldaan.
Gelet op deze omstandigheden en nu uit hetgeen de vreemdeling naar voren heeft gebracht niet valt op te maken of en zo ja welke nadelige gevolgen zij van de schending van artikel 104 van de Vw 2000 heeft ondervonden, bestaat geen grond voor het oordeel dat de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
Evenmin is sprake van schending van het fair play-beginsel. Uit de door de gemachtigde van de vreemdeling ter zitting overgelegde fax van 26 januari 2012, die hij heeft verzonden naar Detentiecentrum Rotterdam, blijkt immers dat hij die dag op de hoogte was van de inhoud van de groene post-it.
6 Het beroep is derhalve ongegrond. Er is geen grond voor het toekennen van schadevergoeding.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
-verklaart het beroep ongegrond;
-wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.C. Dijkstra, rechter, in aanwezigheid van
drs. F.J.M. van den Berg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 februari 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Krachtens artikel 95 Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie: www.raadvanstate.nl)