ECLI:NL:RBSGR:2012:BV3836

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/41389
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 januari 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van eiser, die op 21 juni 2011 in bewaring was gesteld. De rechtbank oordeelde dat de opheffing van de bewaring op 23 december 2011 het resultaat was van een belangenafweging, waarbij werd vastgesteld dat het terugkeerbesluit, dat aan de bewaring ten grondslag lag, waarschijnlijk onrechtmatig zou worden bevonden. De rechtbank concludeerde dat de bewaring onrechtmatig was vanaf 9 december 2011, de datum waarop in een eerdere beroepszaak uitspraak was gedaan. Eiser had recht op schadevergoeding voor de periode van onrechtmatige bewaring, die werd vastgesteld op € 1.020,-. De rechtbank verwierp het verzoek van verweerder om de schadevergoeding te matigen, omdat niet was aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het voortduren van de bewaring gegrond, maar verklaarde het beroep tegen het verlengingsbesluit niet-ontvankelijk. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.092,50 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij de toepassing van vreemdelingenbewaring en de rechten van de betrokken vreemdeling.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 11/41389, V-nummer: [nummer],
uitspraak van de meervoudige kamer
in het geding tussen
[naam], eiser,
gemachtigde: mr. L. van Dijk, advocaat te 's-Gravenhage,
en
de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. W. Fairweather, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft eiser op 21 juni 2011 in vreemdelingenbewaring gesteld.
1.2. Bij faxbericht van 23 december 2011 heeft eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, nadat de rechtbank het vorige beroep van eiser tegen het voortduren van zijn bewaring bij uitspraak van 9 december 2011 ongegrond heeft verklaard.
1.3. De zaak is op 6 januari 2012 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen bij gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1.4. De rechtbank heeft op 9 januari 2012 het onderzoek in deze zaak heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
1.5. De zaak is op 19 januari 2012 behandeld ter zitting van de meervoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen bij gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 96, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), gelezen in samenhang met het eerste lid van deze bepaling, verklaart de rechtbank het beroep tegen het voortduren van de vrijheidsontneming gegrond indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Ingevolge artikel 106, eerste lid, eerste volzin, van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2.2. Eiser heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
De bewaring van eiser is op 23 december 2011 opgeheven, met als reden "Opheffing op last van de IND" en "beleidsafspraak". Hieruit valt, volgens eiser, af te leiden dat de bestreden beslissing (tot verlening van de bewaringstermijn) in strijd is geweest met het eigen beleid, althans dat een belangenafweging heeft plaatsgevonden na het nemen van de bestreden beslissing in plaats van voorafgaand aan het nemen van die beslissing. Eisers beroep was gericht tegen het verlengingsbesluit, maar is ook gericht tegen het voortduren van de bewaring. Er dient primair schadevergoeding toegekend te worden vanaf het moment dat de rechtbank de vorige uitspraak heeft gedaan. Er is geen reden tot het matigen van de schadevergoeding daar eiser, zo goed als mogelijk, zijn medewerking heeft verleend aan het onderzoek van verweerder.
2.3. Verweerder heeft, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 9 november 2011 (over terugkeerbesluiten waarin geen vertrektermijn is gegund) is in deze zaak van belang. Verweerder heeft tijd nodig gehad om deze goed te bestuderen. Op 23 december 2011 heeft verweerder de inschatting gemaakt dat het beroep van eiser tegen zijn terugkeerbesluit, gelet op voormelde uitspraak, grote kans van slagen heeft en besloten de bewaring van eiser op te heffen. De term beleidsafspraak is abusievelijk gebezigd, omdat verweerder op dit punt (nog) geen beleid voert. Voorzover de rechtbank toekomt aan de vraag of er aanleiding is om schadevergoeding toe te kennen, meent verweerder dat deze gematigd dient te worden tot nihil, aangezien eiser het onderzoek in deze zaak heeft gefrustreerd. Verder zijn eisers belangen tijdens de bewaring niet geschaad en is eiser al voldoende gecompenseerd door de opheffing van de bewaring.
2.4. De rechtbank oordeelt als volgt.
2.4.1. Verweerder heeft aangegeven dat de opheffing van de bewaring de uitkomst is geweest van een belangenafweging, waarin doorslaggevend was, gelet op voormelde uitspraak van de Afdeling, dat naar alle waarschijnlijkheid het aan de bewaring ten grondslag liggende terugkeerbesluit in beroep onrechtmatig zou gaan worden bevonden. Verweerder heeft niet duidelijk kunnen maken dat die afweging pas op 23 december 2011, de datum waarop de bewaring is opgeheven, kon worden gemaakt, en niet al bij aanvang van de bewaringsmaatregel, althans na 9 november 2011. Dit brengt met zich mee dat de bewaring in elk geval onrechtmatig moet worden geacht vanaf 9 december 2011, de datum waarop in de vorige beroepszaak uitspraak is gedaan en tevens de datum met ingang waarvan eiser, althans in de onderhavige procedure, schadevergoeding wenst. Anders dan verweerder betoogt zijn eisers belangen hierdoor geschaad. Er bestaat dan ook in elk geval recht op schadevergoeding vanaf de dag, volgend op 9 december 2011, tot en met de dag waarop opheffing heeft plaatsgevonden.
2.4.2. Onder bijzondere omstandigheden kan aanleiding bestaan tot matiging van schadevergoeding op grond van artikel 106 van de Vw 2000. Frustratie van het onderzoek kan een bijzondere omstandigheid zijn, zoals de Afdeling in eerdere jurisprudentie heeft geoordeeld. In deze zaak moet verweerder dan echter niet alleen de frustratie aannemelijk maken, maar ook feiten waaruit volgt dat die frustratie tot gevolg heeft gehad dat eiser niet reeds eerder in vrijheid is gesteld dan op 23 december 2011. Verweerder is daar niet in geslaagd. Dat van een bijzondere omstandigheid sprake is omdat eiser in dit geval door opheffing van de bewaring al voldoende is gecompenseerd ziet de rechtbank niet in. Voor matiging van de schadevergoeding ziet de rechtbank daarom geen termen.
2.5. Voorzover het beroep gericht is tegen het verlengingsbesluit zal eiser daarin niet-ontvankelijk worden verklaard omdat gezien het voorgaande eiser geen belang meer heeft bij beoordeling daarvan.
2.6. De rechtbank zal het verzoek om schadevergoeding toewijzen. Uitgaande van het normbedrag van € 80 voor een dag detentie in een huis van bewaring heeft eiser recht op een schadevergoeding van € 1.020,-. Omdat eiser procedeert op basis van een toevoeging, zal de schadevergoeding worden betaald door de griffier van de rechtbank.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op € 1.092,50 (1 punt voor het beroepschrift en 1,5 punt voor het verschijnen ter zitting en nadere zitting, met een waarde per punt van € 437 en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat eiser procedeert op basis van een toevoeging, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald.
2.7. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep tegen het voortduren van de bewaring gegrond;
- verklaart het beroep tegen het verlengingsbesluit niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent eiser een schadevergoeding toe van € 1.020 ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 1.092,50 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Aldus gegeven door mr. A.P. Hameete, voorzitter, en mrs. B. van Velzen en J.J. Klomp, leden, en door de voorzitter en C. Groenewegen, griffier, ondertekend.