ECLI:NL:RBSGR:2012:BV3602

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/2382 en AWB 23/2432
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inreisverbod en maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 februari 2012 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een inreisverbod en een maatregel van bewaring. Eiser, een Surinaamse nationaliteitdrager, had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die op 23 januari 2012 door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel was opgelegd. Dit besluit hield in dat eiser Nederland onmiddellijk moest verlaten en dat er een inreisverbod voor de duur van drie jaar werd opgelegd. Eiser voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, zoals zijn wens om in Nederland te studeren en familie te bezoeken.

De rechtbank overwoog dat de minister in zijn besluit voldoende had gemotiveerd waarom het inreisverbod van toepassing was en dat eiser geen concrete gronden had aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat van het inreisverbod werd afgezien. De rechtbank stelde vast dat eiser tijdens het gehoor op 23 januari 2012 geen vragen had gesteld over het inreisverbod en dat hij niet had aangegeven dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op het beleid rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de minister zich terecht op het standpunt had gesteld dat de inreisbeperkingen gerechtvaardigd waren.

De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak binnen een week hoger beroep kon worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak werd gedaan door mr. D.A. Verburg, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummer: AWB 12/2382 en AWB 23/2432
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], geboren op [1985], van Surinaamse nationaliteit, alias [naam], geboren op [1983], eiser,
gemachtigde: mr. J.A.W. Enoch, advocaat te Utrecht,
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. F.S. Schoot.
Procesverloop
Verweerder heeft op 23 januari 2012 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Bij besluit van 23 januari 2012 heeft verweerder aan eiser het besluit opgelegd dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten. Het besluit omvat tevens een inreisverbod voor de periode van drie jaar.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank. Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw strekt dit beroep tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Over het inreisverbod heeft eiser aangevoerd dat verweerder te weinig rekening heeft gehouden met eisers individuele omstandigheden, te weten de wens in Nederland een studie te volgen en het bezoeken van in Nederland wonende familie. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat in het continueren van het familie- en gezinsleven zoals dat nu bestaat, geen reden is om af te zien van het inreisverbod. De enkele stelling van eiser dat hij een studie in Nederland wenst te volgen, is evenmin reden hiervan af te zien. De rechtbank stelt vast dat eiser in het gehoor van 23 januari 2012, dat ging over het op te leggen terugkeerbesluit en inreisverbod, heeft gezegd geen nadere vragen te hebben over het inreisverbod en de gevolgen hiervan. Eiser heeft niet gesproken over omstandigheden op grond waarvan verweerder van het inreisverbod zou moeten afzien, zodat verweerder naar het oordeel van de rechtbank ten tijde van het besluit mocht uitgaan van het gevoerde beleid. Op grond van artikel 6.5a, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 heeft verweerder een inreisverbod met een termijn van drie jaar mogen opleggen. Gelet op de aard van dit besluit, bezien in samenhang met de maatregel van bewaring, moet verweerder echter ook in staat zijn om op gronden die in beroep zijn aangevoerd uiterlijk ter zitting te kunnen motiveren waarop hij zijn besluit baseert en waarom de aangevoerde gronden al of niet tot een ander oordeel moeten leiden. Gelet op eisers vaagheden in zijn verklaringen over familie en studie in Nederland en verweerder nadere motivering ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft mogen vasthouden aan de termijn van drie jaar. De beroepsgrond faalt.
2. Tegen het terugkeerbesluit heeft eiser geen specifieke beroepsgronden aangevoerd, zodat geen reden bestaat dit besluit te vernietigen.
3. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, vierde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
4. Niet bestreden is dat de procedure leidend tot de inbewaringstelling en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten.
5. Eiser voert aan dat verweerder voortvarend dient te werken aan zijn uitzetting naar Suriname, mede gelet op het feit dat de Surinaamse autoriteiten een noodpaspoort hebben afgegeven. De rechtbank overweegt dat via tussenkomst van het IOM de Surinaamse autoriteiten een noodpaspoort voor eiser hebben afgegeven. Voor eiser staat een vlucht gepland naar Paramaribo, Suriname, voor 2 februari 2012. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat verweerder voldoende voortvarend handelt bij de voorbereiding van de uitzetting van eiser.
6. Gelet op het voorgaande en artikel 94, vierde lid, van de Vw is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vw. Ook bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat, bij afweging van de betrokken belangen, de maatregel in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
7. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2012.
griffier rechter
Afschrift aan partijen verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.