Parketnummer 09/758239-10
Datum uitspraak: 10 februari 2012
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte A],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
adres: [adres].
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Noord Holland Noord" te Ammerswiel.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 4 november 2010, 8 november 2010, 26 januari 2011, 28 januari 2010, 20 april 2011, 21 april 2011, 19 juli 2011, 14 oktober 2011, 6 januari 2012 en 27 januari 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Mol en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda, en door de verdachte naar voren is gebracht.
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich schriftelijk gesteld en een vordering ingediend. De benadeelde partij is ter zitting vertegenwoordigd door mr. J. Gravesteijn, advocaat te 's-Gravenhage.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 26 juli 2010 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het hart, althans in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit, te weten moord, heeft begaan.
De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] heeft gestoken en daarmee verantwoordelijk is voor zijn dood. Uit de verklaring van verdachte volgt bovendien dat er voorafgaand aan die gedraging meerdere momenten zijn geweest van 'kalm overleg en rustig beraad'. Op verschillende momenten heeft verdachte immers nagedacht of kunnen nadenken over het gebruik van het mes en de mogelijke gevolgen daarvan, zodat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sprake is van voorbedachte rade en derhalve moord.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte is van mening dat zij vanuit een opwelling heeft gehandeld en dat er dus sprake is van doodslag en niet van moord.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten en omstandigheden hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan.1
Verdachte heeft ongeveer gedurende een periode van 11 maanden een relatie gehad met [slachtoffer] (hierna te noemen [slachtoffer]). Verdachte heeft deze relatie omschreven als een knipperlichtrelatie; zij en [slachtoffer] hadden vaak ruzie. Op 23 juli 2010 heeft verdachte weer ruzie gehad met [slachtoffer], waarna [slachtoffer] de relatie heeft verbroken. Verdachte was hier erg boos en verdrietig over.2
In de loop van de avond van 25 juli 2010 heeft verdachte meerdere keren telefonisch contact gehad met [slachtoffer] waarbij over en weer is gescholden. Uiteindelijk is door verdachte met [slachtoffer] afgesproken dat verdachte naar Den Haag zou komen zodat zij het met hem kon uitpraten. Verdachte is toen na middernacht (derhalve op 26 juli 2010) samen met [B], [C], [D], en [E] (hierna te noemen respectievelijk [B], [C], [D] en [E]) naar een coffeeshop in de [straat] te [woonplaats] gegaan. Hier hebben zij de coffeeshophouder, te weten [F] (hierna te noemen [F]), overgehaald om hen naar Den Haag te brengen. Het hele gezelschap is vervolgens in de auto van [F] gestapt waarna [E] bij haar thuis is afgezet. Vervolgens zijn de overigen gezamenlijk naar de woning van [B] gereden.3 4
In de woning van [B] is verdachte naar boven gelopen en heeft zij een mes uit de keuken gepakt en in haar tas gedaan. Vervolgens zijn verdachte, [F], [C], [D] en [B] rond 01:00 uur 's nachts met de auto van [F] naar Den Haag gereden. Verdachte heeft in de auto een aantal keren telefonisch contact met [slachtoffer] gehad en heeft met hem afgesproken elkaar te ontmoeten bij het ESSO-bezinestation op het Kaapseplein in Den Haag.5
Eenmaal in Den Haag heeft [F] verdachte, [D] en [C] afgezet bij de Wolmaranstraat in de buurt van het Kaapseplein. Verdachte, [D] en [C] zijn daarop naar het benzinestation op het Kaapseplein gelopen. Op het Kaapseplein zijn [D] en [C] achter een auto gaan staan, zodat [slachtoffer] hen niet zag. Verdachte is in haar eentje doorgelopen en zij heeft [slachtoffer] ontmoet aan de achterkant van het benzinestation op het Kaapseplein.6 Hierna heeft er een confrontatie met [slachtoffer] plaatsgevonden waarbij naast verdachte, later ook [D] en [C] betrokken zijn geweest en die er uiteindelijk in is geëindigd dat verdachte [slachtoffer] met een mes eenmaal in de borststreek heeft gestoken.7
[slachtoffer] is overleden op 27 juli 2010. Vast kan worden gesteld dat dit overlijden het gevolg is van deze messteek. Uit het pathologisch rapport blijkt immers dat bij sectie borstletsel bij [slachtoffer] is geconstateerd dat bij leven is opgelopen door inwerking van uitwendig mechanisch snijdend en stekend geweld. Aansluitend op dit letsel is een steekkanaal waargenomen dat door de borstspieren, door het hartzakje en door de hartspier, tot in de hartsholte van de rechterkamer verliep. Dit letsel heeft geleid tot fors bloedverlies en tot de noodzaak van operatie. De schade (ten gevolge van een verminderd aanbod van bloed en zuurstof) aan de organen is ontstaan ten gevolge van het steekletsel of de verwikkelingen van dit steekletsel (in de loop van de tijd van het verdere chirurgische traject/de ziekenhuisopname). De patholoog concludeert op basis van zijn bevindingen dat voornoemde schade het overlijden van [slachtoffer] op 27 juli 2010 zonder meer verklaart.8
De vragen die de rechtbank achtereenvolgens dient te beantwoorden is of verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] (1), en zo ja, of zij hierbij ook voorbedachte rade heeft gehad (2), en tot slot of [D] en [C] als medeplegers bij de dood van [slachtoffer] betrokken zijn geweest (3).
Voorwaardelijk opzet
Zoals hiervoor overwogen staat vast dat verdachte met een mes eenmaal in de borststreek van [slachtoffer] heeft gestoken. In de borststreek zitten verschillende vitale organen, waaronder met name het hart. Het risico dat iemand komt te overlijden door een steek in de borststreek is daardoor enorm groot. Voor een buitenstaander die iemand zo ziet steken - de uiterlijke verschijningsvorm van de handeling - kan het steken met een mes op die plek in het lichaam ook niet anders worden begrepen dan dat dit steken erop is gericht om de ander om het leven brengen. Anders gezegd betekent dit dat verdachte door met een mes in de borststreek van [slachtoffer] te steken, bewust dit risico (deze aanmerkelijke kans) op de dood van [slachtoffer] voor lief genomen en dus heeft aanvaard. Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het opzet van verdachte, in voorwaardelijke vorm, op het overlijden van [slachtoffer] kan worden bewezen.
Voorbedachte rade
Voorbedachte rade is een bijzondere situatie waardoor het opzettelijk om het leven brengen een ernstiger karakter aanneemt. Met voorbedachte rade wordt bedoeld dat de verdachte voorafgaand aan de uitvoering van haar handelen (het steken) heeft kunnen nadenken over haar handelen en de gevolgen daarvan. Voor een bewezenverklaring van voorbedachte rade moet dus kunnen worden vastgesteld dat verdachte daarvoor daadwerkelijk de tijd en de gelegenheid heeft gehad. Of zij dat ook echt heeft gedaan, is daarbij niet van belang.
Zoals hiervoor reeds overwogen heeft verdachte in de avond/nacht voorafgaand aan de confrontatie over de telefoon ruzie gemaakt met [slachtoffer]. Op enig moment heeft zij met hem afgesproken dat zij naar Den Haag zou komen om "het uit te praten". Verdachte is daartoe na middennacht naar een coffeeshop in de [straat] te [woonplaats] gegaan om een auto te regelen bij [F].9 In de [straat] in [woonplaats] heeft een getuige in de nacht van 25 op 26 juli 2010 rond 01.00 uur een meisje horen telefoneren. Dit meisje hield een monoloog aan de telefoon. Het meisje sprak over een 'hij' die over een kwartier thuis moest zijn en dat ze hem anders zou of zouden 'pakken' of 'afmaken'.10 Geconfronteerd met deze verklaring heeft verdachte bij de politie verklaard dat zij boos was en iets heeft gezegd als "wacht maar, ik kom naar Den Haag, ik maak jou af"11. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte uit was op een meer dan alleen verbale confrontatie met [slachtoffer]. De rechtbank wordt in deze overtuiging gesterkt door de omstandigheid dat verdachte vervolgens in de woning van [B] een mes bij zich heeft gestoken.12
Bij de eerste confrontatie in Den Haag die alleen tussen verdachte en [slachtoffer] heeft plaatsgevonden, is volgens verdachte alleen maar over en weer geslagen. Direct daarop heeft zij, zo heeft verdachte verklaard, het mes uit haar tas gepakt en in een zak van haar joggingpak gedaan waarna zij achter [slachtoffer] is aangegaan.13 Aldus heeft zij ervoor gezorgd dat zij dit mes, desgewenst, meteen kon pakken en gebruiken. Uit de compilatie van de ter terechtzitting bekeken camerabeelden blijkt dat er vervolgens meerdere korte confrontaties met [slachtoffer] plaatsvinden, waarbij [slachtoffer] zich steeds weer uit de voeten maakt en verdachte hem met [D] en [C] blijft achtervolgen.14 Uiteindelijk heeft om hoek van het Kaapseplein richting Hoefkade de beslissende confrontatie plaatsgevonden, waarbij verdachte het mes heeft gebruikt. Zij heeft immers verklaard dat zij, nadat zij daar door [slachtoffer] in het gezicht was geslagen, het mes uit haar joggingpak heeft gepakt en met dit mes [slachtoffer] éénmaal in zijn borststreek heeft gestoken.15
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte op verschillende momenten voorafgaande aan het moment waarop zij daadwerkelijk heeft gestoken, de tijd heeft gehad om zich te beraden op haar voornemen om het mes te gebruiken en zich ook rekenschap heeft kunnen geven van de mogelijke gevolgen daarvan.
Uit het bovenstaande volgt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat bij verdachte sprake was van voorbedachte rade zodat zij zich schuldig heeft gemaakt aan moord.
medeplegen
Verdachte heeft verklaard dat zij - nadat de op de camerabeelden als laatste zichtbare confrontatie tussen haar, [C] en [D] met [slachtoffer] heeft plaatsgevonden - alleen, zonder [D] en [C] de hoek van het Kaapseplein richting Hoefkade is omgelopen, en daar [slachtoffer] heeft gestoken. [D] en [C] hebben niets van het steekincident gezien; zij wisten niet eens dat verdachte een mes bij zich hadden, aldus verdachte. [D] en [C] hebben beiden hetzelfde verklaard16 17 18.
Op zichzelf bevat het dossier aanwijzingen dat [D] en [C] een groter aandeel hebben gehad dan zij thans doen voorkomen. Zo zijn er tussen verdachte en [D] en tussen verdachte en [C] gesprekken opgenomen terwijl zij met een politiebusje vervoerd werden (de zogenaamde Opnemen Vertrouwelijke Communicatie-gesprekken (hierna te noemen OVC-gesprekken)).In deze OVC-gesprekken lijken de verdachten niet alleen hun verklaringen onderling op elkaar af te stemmen, ook lijkt het erop dat er meer aan de hand is geweest dan de verdachten uiteindelijk hebben verklaard. Er wordt immers gesproken over meerdere messen en er wordt gezegd dat zij geluk hebben dat bepaalde gebeurtenissen niet op de camerabeelden staan. Verder komt het de rechtbank vreemd voor dat [C] en [D] die - naar eigen zeggen - met verdachte zijn meegegaan ter ondersteuning en bescherming en zich fysiek ook niet onbetuigd hebben gelaten, verdachte alleen achter [slachtoffer] aan hebben laten gaan en zijn blijven staan vlak vóór het moment dat [slachtoffer] door verdachte wordt gestoken met het mes.
Het voorgaande is echter onvoldoende om te kunnen oordeel dat daadwerkelijk sprake is geweest van een zodanige betrokkenheid van [D] en [C] bij de dood van [slachtoffer] dat sprake is van medeplegen. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 26 juli 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] eenmaal met een mes in het hart gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Betreffende de persoon van verdachte zijn meerdere rapporten opgemaakt, laatstelijk op 23 januari 2012 door het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum. In deze rapporten hebben de rapporteurs geconcludeerd dat bij betrokkene weliswaar een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond ten tijde van het ten laste gelegde, maar dat op basis van de beschikbare en beperkte gegevens en de bestaande onduidelijkheid onvoldoende aanknopingspunten gevonden worden voor een advies tot (enige) vermindering van de toerekeningsvatbaarheid. Gelet op voornoemde conclusie van de deskundigen en gelet op de omstandigheid dat de rechtbank in het dossier of het verhandelde ter terechtzitting geen (voldoende) grondslag vindt voor een andersluidend oordeel, acht de rechtbank verdachte volledig toerekeningsvatbaar.
Verdachte is derhalve strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie geen recht doet aan de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uitgebreid is betoogd dat de positie en (on)mogelijkheden van verdachte in de onderhavige vervolging zwaar onderbelicht zijn gebleven. Benadrukt is dat verdachte door [slachtoffer] is vernederd en meermalen mishandeld, waarbij speciaal het feit dat dat hij vlak voor de onderhavige confrontatie haar haren heeft afgeknipt, hetgeen door verdachte als buitengewoon krenkend is ervaren. Verdachte is daarnaast op verschillende gebieden beperkt en heeft de complexiteit van de situatie waaronder een en ander is gebeurd en de impact die het fatale incident voor haar heeft gehad niet onder woorden kunnen brengen. De gebeurtenissen zijn het resultaat van een noodlottige samenloop van omstandigheden, zonder dat sprake is geweest van een vooropgezet plan. Uitdrukkelijk verzoekt de verdediging, mede in dat licht, rekening te houden met het feit dat verdachte niet primair agressief is, en dat het overlijden van [slachtoffer] ook voor haar een enorme impact heeft gehad. Daarnaast heeft de verdediging benadrukt dat verdachte nog erg jong is en nog een toekomstperspectief moet hebben. Een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren is, dit alles overziend, te lang, aldus de verdediging.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en met de omstandigheid waaronder dit feit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de moord op haar ex-vriend. Uit het dossier blijkt dat de relatie tussen verdachte en haar ex-vriend turbulent was te noemen. Nadat weer sprake was geweest van een heftige ruzie heeft verdachte het slachtoffer eenmaal met een mes in de borst gestoken, vervolgens is ze, zonder zich verder om het slachtoffer te bekommeren, weggelopen en teruggekeerd naar [woonplaats]. Pas de volgende dag heeft ze bij de politie melding gemaakt van het steekincident.
Door aldus te handelen heeft verdachte een einde gemaakt aan een jong leven. Het slachtoffer was immers pas 20 jaar oud op het moment van overlijden en had daarmee nog een heel leven voor zich. Bovendien staat vast dat het slachtoffer een bijzonder pijnlijk en eenzaam laatste uur moet hebben gehad aangezien hij, nadat hij was gestoken, nog ruim één uur alleen op straat heeft gelegen, terwijl aannemelijk is dat hij niet meer (voldoende) in staat was om zich te bewegen of om hulp te roepen. Aannemelijk is bovendien dat hij tijdens de eerdere confrontatie met verdachte zijn mobiele telefoon is verloren en dus ook niemand kon bellen voor hulp. Toen hij gevonden werd was hij nog maar nauwelijks aanspreekbaar. Hij werd naar het ziekenhuis gebracht, waar hij, ondanks medisch ingrijpen, de volgende dag aan de gevolgen van zijn verwondingen is overleden.
Verdachte heeft door het slachtoffer zijn leven te ontnemen ook zijn ouders, verdere familie en vrienden onnoemelijk veel en onherstelbaar leed berokkend. Heel treffend blijkt dit ook uit de schriftelijke verklaring van de ouders van het slachtoffer.
Verdachte heeft bij haar laatste woord spijt betuigd over hetgeen zij het slachtoffer en zijn familie en vrienden heeft aangedaan. Zij lijkt daarin oprecht te zijn. Daar staat echter tegenover dat uit de OVC-gesprekken een ander beeld van verdachte naar voren komt. Verdachte spreekt daar in een vrolijke sfeer over de (omstandigheden rondom de) dood van het slachtoffer en maakt hier zelfs grapjes over. Zij heeft het vrijwel uitsluitend over de rechtszaak en welk bewijs tegen haar voorhanden is. Uit deze gesprekken blijkt niet van enig respect voor het slachtoffer en voor de enorme gevolgen van zijn overlijden voor zijn nabestaanden. De verdediging heeft betoogd dat deze gesprekken bezien moeten worden in het licht van de bijzondere omstandigheden van dat moment. Het gaat om gesprekken tussen jonge meiden die elkaar voor het eerst sinds lange tijd weer zien zodat er, ook als gevolg van de ontlading van voorafgaande spanning, veel gelachen wordt. De rechtbank heeft conform het verzoek van de verdediging, de OVC-gesprekken beluisterd in raadkamer. De rechtbank onderschrijft de nuancering die de verdediging ten aanzien van deze gesprekken heeft bepleit, niet. Ook als de rechtbank er rekening mee houdt dat bij verdachte sprake is van intellectuele en emotionele beperkingen en dat het een opname is van haar eerste contact met de andere verdachten, blijft de rechtbank zich verbazen over de inhoud en toon van die gesprekken en blijft het beeld van een laconieke houding, zonder respect voor het slachtoffer en zijn nabestaanden en zonder inzicht in de ernst van het feit, overeind.
Moord is een van de ernstigste misdrijven in het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat op dit feit niet anders kan worden gereageerd dan met een langdurige gevangenisstraf. De rechtbank onderkent daarbij dat de op te leggen straf geen recht zal kunnen doen aan het leed van de nabestaanden.
Alles in aanmerking genomen en mede ook gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte, acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden.
7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding groot € 6.410,50. De benadeelde partij vordert aan materiële schade voor het begraven van hun zoon in Marokko een bedrag van € 5.205,50, zijnde de kosten van Europa Uitvaart Errahma te Den Haag en een bedrag van € 1.205,00, zijnde de kosten voor de vluchten van verzoeker en diens echtgenote van en naar Marokko voor de begrafenis. Tevens wordt de wettelijke rente gevorderd en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering van de benadeelde partij geheel voor toewijzing vatbaar is vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens wordt toepassing van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering geheel voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
24c, 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij] een bedrag van € 6.410,50, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juli 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 6.410,50 ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij], vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juli 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 62 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mrs. M.H. Rochat en O.M. Harms, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P.B. Spaargaren, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 februari 2012.
mr. P.B. Spaargaren is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een bundel ambtsedige processen-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door een of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's betreft dit de pagina's van het proces-verbaal van politie Haaglanden, genummerd 15 BRR 10220, pv nr. 2010153057.
2 Verklaring verdachte afgelegd ter zitting d.d. 20 april 2011.
3 Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 20 april 2011.
4 Het proces-verbaal van verhoor [C], opgenomen in het verdachtendossier, verdachte 4 [C] (doorgenummerd p. 1 t/m 161) op p. 42 en 43.
5 Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 20 april 2011.
6 Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 20 april 2011.
7 Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 20 april 2011.
8 Een geschrift, te weten een pathologisch rapport betreffende de niet natuurlijke dood van [slachtoffer], van 22 oktober 2010, opgesteld door P.M.I. van Driessche, arts en patholoog,
9 Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 20 april 2011.
10 Verklaring getuige [getuige], afgelegd bij de rechter-commissaris op 24 februari 2011.
11 Het proces verbaal van verhoor van verdachte, opgenomen in het verdachten dossier verdachte 1 [verdachte] (doorgenummerd p. 1 t/m p. 169), p. 98.
12 Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 20 april 2011.
13 Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 20 april 2011.
14 Proces-verbaal van bevindingen ambtshandelingen, opgenomen in het dossier Ambtshandelingen (doorgenummerd p. 1 t/m 634), p. 540 t/m 543. De compilatie van de camerabeelden zijn ter zitting door alle partijen bekeken. De rechtbank heeft daarbij als eigen waarneming vastgesteld dat het proces-verbaal van bevindingen van de compilatie een juist verslag is van deze camerabeelden, behoudens datgene wat is vastgelegd onder 02:47:01 over 'vlekken'(personen) zijnde vermoedelijk het slachtoffer en de verdachten.
15 Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 20 april 2011.
16 Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 20 april 2011.
17 Het proces-verbaal van verhoor [C], opgenomen in het verdachtendossier, verdachte 4 [C] (doorgenummerd p. 1 t/m 161) op p. 92.
18 Het proces-verbaal van verhoor [D], opgenomen in het verdachtendossier, verdachte 3 [D], (doorgenummerd p. 1 t/m 150) p. 29