ECLI:NL:RBSGR:2012:BV3090

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 11/33231
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitmoratorium Ivoorkust en niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 3 februari 2012 uitspraak gedaan in het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 16 november 2011. De opposant had op 11 augustus 2010 een asielaanvraag ingediend, waarop verweerder binnen zes maanden een beslissing had moeten nemen. De rechtbank oordeelt dat de beslistermijn op 11 februari 2011 verstreken was, maar dat dit niet leidt tot een gegrond beroep. Dit komt doordat er vanaf 31 maart 2011 een besluitmoratorium van toepassing was voor asielaanvragers uit Ivoorkust, waardoor de beslistermijn met een jaar werd verlengd. De rechtbank stelt vast dat verweerder uiterlijk op 12 februari 2012 een beslissing moest nemen op de aanvraag van de opposant. De rechtbank verwijst naar de parlementaire geschiedenis en concludeert dat het beroep van de opposant tegen het niet tijdig beslissen ongegrond is, omdat het moratorium van toepassing is op alle aanvragen waarop nog niet is beslist, inclusief aanvragen waarvoor de oorspronkelijke beslistermijn al was verstreken. De rechtbank verklaart het verzet ongegrond en bevestigt de eerdere uitspraak dat het beroep van de opposant kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. De beslissing is genomen door rechter F.H. Machiels, in tegenwoordigheid van griffier D.D.R.H. Lechanteur, en is openbaar uitgesproken op 3 februari 2012.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittingplaats Roermond
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11 / 33231
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2012 inzake
[opposant], opposant
(gemachtigde: mr. A.A.W.A. Vissers),
en
de uitspraak van de rechtbank van 16 november 2011
Procesverloop
Bij voormelde uitspraak heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep van opposant van 14 oktober 2011, gericht tegen het uitblijven van een beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de zin van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), niet-ontvankelijk verklaard.
De gemachtigde van opposant heeft tegen deze uitspraak op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Awb tijdig verzet gedaan bij verzetschrift van 23 december 2011. Daarbij is niet verzocht in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en de uitspraak bepaald op heden.
Overwegingen
1. In dit geding is de vraag aan de orde of het verzet tegen de uitspraak van de rechtbank van 16 november 2011 gegrond is.
2. In deze uitspraak heeft de rechtbank - kort gezegd - geoordeeld dat het beroep van opposant kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de beslistermijn nog niet is verstreken.
3. De rechtbank overweegt dat opposant op 11 augustus 2010 voormelde asielaanvraag heeft ingediend. In artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000 is bepaald dat verweerder binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beslissing dient te nemen. Verweerder had derhalve in beginsel uiterlijk op 11 februari 2011 op de aanvraag van opposant een beslissing dienen te nemen. Dat dit niet is gebeurd, leidt de rechtbank echter niet tot de conclusie dat het beroep van opposant gegrond had moeten worden verklaard. Immers met ingang van 31 maart 2011 is op asielaanvragers uit Ivoorkust, zoals opposant, een besluitmoratorium van toepassing dat tot gevolg heeft dat de beslistermijn van artikel 42 van de Vw 2000 met één jaar werd verlengd.
Verweerder dient derhalve, zoals in de uitspraak van 16 november 2011 terecht is geoordeeld, uiterlijk op 12 februari 2012 een beslissing te nemen op de asielaanvraag van opposant. Dat de beslistermijn in de zaak van opposant ten tijde van het instellen van het besluitmoratorium al was volgelopen, geeft de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Hiertoe verwijst de rechtbank naar de parlementaire geschiedenis (TK 1999–2000, 26 732, nr. 3, p. 47 en 49; TK 1999–2000, 26 732, nr. 7, p. 21) waarin – voor zover van belang – het volgende is vermeld.
“Indien de vreemdeling van oordeel is dat het moratorium ten onrechte op zijn aanvraag wordt toegepast kan hij, na ommekomst van de oorspronkelijke beslistermijn, beroep instellen tegen het niet-tijdig besluiten (artikel 6:2, onder b, Awb) op zijn aanvraag. Voor alle duidelijkheid merken wij op dat het moratorium van toepassing is op alle aanvragen waarop nog niet is beslist. Daaronder zijn ook begrepen de aanvragen waarvoor de oorspronkelijke beslistermijn van zes maanden al is verstreken op het moment waarop het besluit tot toepassing van het moratorium in werking treedt. Het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig beslissen zal, afhankelijk van de grond waarop het moratorium is toegepast, ongegrond verklaard kunnen worden omdat het beslismoratorium inmiddels van toepassing is en de termijn waarop op de aanvraag moet worden beslist dus ten hoogste met één jaar is verlengd.”
4. De omstandigheid dat het besluitmoratorium na zes maanden niet is verlengd, geeft de rechtbank evenmin aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Hiertoe wordt verwezen naar de brief van de minister voor Immigratie en Asiel aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 4 november 2011 (TK 2011-2012, 19 637 nr. 1471). Hierin is – voor zover van belang – het volgende vermeld.
“Het niet verlengen van het besluitmoratorium heeft tot gevolg dat de individuele beslistermijnen niet meer worden verlengd. Daar waar onder het besluitmoratorium de individuele beslistermijn is verlengd zal, conform het systeem van de Vreemdelingenwet 2000, deze verlenging in stand blijven.”
5. Voorts heeft opposant verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch (AWB 11/10498) van 6 juni 2011. Deze uitspraak heeft betrekking op een eerder beroep van opposant (van 28 maart 2011), gericht tegen het uitblijven van een beslissing op zijn asielaanvraag. Volgens opposant volgt uit deze uitspraak dat de beslistermijn afliep op 11 augustus 2011 en is deze uitspraak met ongegrondverklaring van het verzet van de minister voor Immigratie en Asiel in kracht van gewijsde gegaan. De rechtbank onderschrijft dat die uitspraak formele kracht van gewijsde heeft verkregen. Daaruit volgt echter niet dat opposant ook in voormeld standpunt ten aanzien van de beslistermijn dient te worden gevolgd. In de betreffende uitspraak is het beroep tegen het niet nemen van een tijdig besluit weliswaar gegrond verklaard, maar zijn tevens de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten omdat er inmiddels een besluitmoratorium was genomen. Dat in die uitspraak tevens een datum – destijds nog gelegen in de toekomst - is genoemd voor welke datum volgens de rechtbank naar de toenmalige stand van zaken door verweerder niet beslist zou hoeven te worden, maakt naar dezerzijds oordeel niet dat verweerder daaraan is gebonden en dat daarmee in een latere procedure, waarin opnieuw de vraag ter discussie staat of verweerder wel of niet tijdig heeft beslist, niet opnieuw kan worden beoordeeld of er wel of niet tijdig is beslist.
De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraak op het voormelde verzet waarin in rechtsoverweging 6 is overwogen:
“Dat de rechtbank in rechtsoverweging 7 ook heeft overwogen dat opposant niet eerder dan na 11 augustus 2011 op de aanvraag hoeft te beslissen, doet aan de juistheid van de toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet af. Beantwoording van de vraag of de door de rechtbank gegeven interpretatie van de toepasselijke WBV juist is of niet en op welk moment opposant wel zou moeten beslissen op de aanvraag, kan voorwerp zijn van een eventuele vervolgprocedure, maar gaat deze verzetsprocedure te buiten (cursivering door rechtbank)”.
Ter verklaring van waarom de rechtbank, zittingsplaats Roermond ten aanzien van die genoemde datum tot een ander oordeel is gekomen en ook thans komt, wordt overwogen dat de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, in haar uitspraak naar dezerzijds oordeel heeft miskend dat de beslistermijn vanwege het besluitmoratorium met een jaar is verlengd en niet met de duur van het besluitmoratorium, zijnde zes maanden.
6. De rechtbank is dan ook van oordeel dat zij in haar uitspraak van 16 november 2011, waartegen het verzet is gericht, op juiste gronden heeft besloten het beroep van opposant met toepassing van artikel 8:54 van de Awb kennelijk niet-ontvankelijk te achten.
7. Op grond van het voren overwogene is het verzet ongegrond.
Beslissing
De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gedaan door mr. F.H. Machiels, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. D.D.R.H. Lechanteur als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2012.
w.g. mr. D.D.R.H. Lechanteur,
griffier w.g. F.H. Machiels,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Verzonden op: 3 februari 2012.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.