VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
zaaknummers: AWB 12/1070 (voorlopige voorziening) AWB 12/1068 (beroep)
uitspraak ingevolge artikel 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen
[A], ook bekend als [B], verzoeker, V-nummer [nummer]
(gemachtigde: mr. J.C. van Zundert, advocaat te Delft),
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder
(gemachtigde: mr. J.N. Mons).
Verzoeker heeft gesteld te zijn geboren op [datum a] 1968 dan wel [datum b] 1970 en de Iraanse nationaliteit te bezitten. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland.
Op 2 januari 2012 heeft hij een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Bij besluit van 10 januari 2012 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Bij schrijven van 10 januari 2012 heeft verzoeker tegen dit besluit een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Dit beroep is alhier geregistreerd onder nummer AWB 12/1068. Tevens is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op het beroep is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 24 januari 2012. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig B. Nasseri-Ravehti, tolk Farsi.
1. De voorzieningenrechter stelt vast dat wordt voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoeker in afwachting van de uitspraak in beroep moet worden verboden.
2. Verzoeker heeft reeds eerder, namelijk op 14 september 1999 een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Bij besluit van 15 februari 2000 is verzoeker toegelaten als vluchteling. Bij besluit van 5 april 2006 is aan verzoeker het Nederlanderschap verleend. Bij besluit van 31 augustus 2010 is verzoeker het Nederlanderschap ontnomen. Bij besluit van 6 juli 2010 is de aan verzoeker verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot datum verlening. Tevens is de toelating als vluchteling ingetrokken tot de ingangsdatum van 15 februari 2000. Dit besluit staat in rechte vast.
3. In verzoekers opvolgende asielaanvraag van 2 januari 2012 heeft verzoeker aangevoerd dat hij is bekeerd tot het christelijk geloof en dat hij, gelet hierop, risico loopt te worden veroordeeld tot de doodstraf, nu de Iraanse autoriteiten op de hoogte zouden zijn van zijn bekering. Voorts is het in 1999 niet de bedoeling geweest de Nederlanders te bedriegen door het verstrekken van onjuiste gegevens.
4. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 4:6 van de Awb, op het standpunt gesteld dat de door verzoeker overgelegde doopakte en de verklaringen van verzoeker niet kunnen worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of omstandigheden. Verzoekers verklaringen omtrent zijn bekering tot het christelijk geloof zijn eerder naar voren gebracht tijdens de procedure waarin de aan verzoeker verleende verblijfsvergunning is ingetrokken. Het beleid ten aanzien van bekeerde christenen is voorts niet gewijzigd sinds de voorgaande beslissing. Ten aanzien van de door verzoeker aangevoerde verklaring dat hem bij terugkeer de doodstraf wacht, nu de Iraanse autoriteiten op de hoogte zouden zijn van zijn bekering, heeft verweerder overwogen dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van zijn bekering. Zelfs indien de Iraanse autoriteiten op de hoogte zouden zijn van verzoekers bekering, kan dit niet leiden tot verlening van een verblijfsvergunning, nu niet is gebleken van andere bijkomende problemen in Iran die op zichzelf onvoldoende reden vormen om een verblijfsvergunning asiel te verlenen. Hiertoe is redengevend dat het relaas van verzoeker ongeloofwaardig is bevonden, zoals blijkt uit de beschikking van 6 juli 2011. Dat verzoeker thans, wegens zijn bekering, enkel de waarheid wil vertellen, doet ten slotte niet af aan het feit dat hij eerder onjuiste gegevens heeft verstrekt en kan derhalve evenmin als nieuw feit of omstandigheid worden aangemerkt.
Ter zitting heeft verweerder aangegeven niet langer het bepaalde in artikel 4:6 van de Awb tegen te werpen en op inhoudelijke gronden gesteld dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hiertoe heeft verweerder verwezen naar het algemeen ambtsbericht Iran van augustus 2011, waaruit naar het oordeel van verweerder blijkt dat Iraanse (bekeerde) christenen, indien zij een laag profiel aanhouden, in relatieve rust hun geloof kunnen belijden.
5. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 10 mei 2007 (LJN: BA5551) overweegt de voorzieningenrechter dat in onderhavig geval geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, nu de door verweerder ingetrokken verblijfsvergunning een asielvergunning voor onbepaalde tijd betrof, en thans een aanvraag is ingediend voor een asielvergunning voor bepaalde tijd. Ook de eerder door verzoeker ingediende aanvraag voor verlening van een asielvergunning voor bepaalde tijd, lijdt niet tot het oordeel dat thans sprake is van een herhaalde aanvraag, nu het eerdere verzoek van verzoeker om toelating als vluchteling bij besluit van 15 februari 2000 is ingewilligd.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder in het bestreden besluit het onjuiste toetsingskader toegepast. Reeds hierom dient het bestreden besluit te worden vernietigd. Nu verweerder ter zitting een nader standpunt heeft ingenomen ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling van verzoekers asielaanvraag en verzoeker hierop ter zitting heeft kunnen reageren, zal de voorzieningenrechter dit standpunt bij de beoordeling betrekken en bezien of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag om een vergunning, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling die verdragsvluchteling is.
Op grond van artikel 3.37, eerste lid, aanhef en onder b, van het Voorschrift Vreemdelingen (VV), dat de implementatie vormt van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Definitierichtlijn, wordt bij de beoordeling van de gronden van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag rekening gehouden met het volgende: het begrip 'godsdienst' omvat met name theïstische, niet-theïstische en atheïstische geloofsovertuigingen, het deelnemen aan of het zich onthouden van formele erediensten in de particuliere of openbare sfeer, hetzij alleen of in gemeenschap met anderen, andere religieuze activiteiten of uitingen, dan wel vormen van persoonlijk of gemeenschappelijk gedrag die op een godsdienstige overtuiging zijn gebaseerd of daardoor worden bepaald.
Het beleid van verweerder, neergelegd in paragraaf C2/2.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), bepaalt onder meer, dat vervolging om reden van godsdienst zich op verschillende manieren kan voordoen, zoals het totale verbod op godsdienstuitoefening en godsdienstonderwijs en ernstig discriminerende maatregelen tegen personen van een bepaalde godsdienstige overtuiging. Beperkingen op het recht een godsdienst te belijden moeten dusdanig zijn, dat het leven als gevolg van de overtuiging in het land van herkomst daardoor ernstig wordt belemmerd. Van personen die in het land van herkomst een minderheidsreligie aanhangen wordt niet verlangd dat zij deze verborgen houden.
7. Niet in geschil is, dat verzoeker zich in Nederland heeft bekeerd tot het christendom. Blijkens de gronden van het verzoek en het verhandelde ter zitting is het geschil beperkt tot de vraag of de weigering om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 te verlenen, in stand kan blijven.
8. Verzoeker heeft zich in beroep en ter zitting op het standpunt gesteld dat uit de informatie uit algemene bronnen moet worden geconcludeerd dat hij, als Iraans bekeerd christen in Iran, gelet op de verslechterde veiligheidssituatie aldaar risico loopt op vervolging nu uit deze informatie mede blijkt dat verzoeker in Iran geen (huis)kerk kan bezoeken, omdat hij daarmee het risico loop te worden gearresteerd.
Met een beroep op het Vluchtelingenverdrag, de Definitierichtlijn, Richtlijn 2004/83/EG en de artikel 3 en 9 van het EVRM heeft verzoeker gesteld dat hij in aanmerking komt voor bescherming.
Verzoeker verwijst ter onderbouwing van de (slechte) positie van bekeerde christenen in Iran naar:
- 'Open letter to Ahmed Shaheed; Widespread violation of rights of Iranian Christians' brief van Hossein Jadidi van 19 september 2011, gepubliceerd door Mohabat News;
- 'Intelligence Minister declares house churches a threat for youth', gepubliceerd door Mohabat News op 28 november 2011;
- 'Iranian pastor on Death Row under pressure', gepubliceerd door Compass Direct News op 15 november 2011;
- 'Attack on Christian couple after their release from prison', gepubliceerd door Farsi Christian News Network op 20 november 2011;
- 'Pre-Christmas rise of threats and intimidation against Iranian Christians', gepubliceerd door Farsi Christian News Network op 8 december 2011;
- 'Increase of anti-Christian activities during Christmas in Iran', gepubliceerd door Mohabad News op 28 december 2011;
-'Iran sentences 8 people to prison for expressing religious beliefs in Internet socal networks', gepubliceerd door Mohabat News op 22 januari 2012;
-''Condition of three detainees arrested in attack on the AOG church of Ahwaz unknown', gepubliceerd door Mohabat News op 22 januari 2012;
-'Details of the savage attack on The Church of "Assembly of God" in Ahvaz', gepubliceerd door Farsi Christian News Network op 22 januari 2012.
Voorts heeft verzoeker in zijn beroepsgronden verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van 9 november 2011 (AWB 10/33733) en naar een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem van 9 december 2011 (AWB 11/3759). Ter zitting heeft verzoeker zijn beroep nader onderbouwd door te verwijzen naar het algemeen ambtsbericht over Iran van augustus 2011.
9. De voorzieningenrechter overweegt het volgende. In de uitspraak van deze rechtbank van 9 november 2011, waar verzoeker naar heeft verwezen, heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
'7.1 Uit het algemene ambtsbericht over Iran van oktober 2010, pagina 46, blijkt dat de zogenoemde 'oude kerken' in Iran bestaan uit de orthodox Armeense kerk en de Assyrische kerk. In deze kerken kunnen in Iran geboren christenen zonder problemen hun geloof uitoefenen in hun eigen taal, zoals het Armeens. Deze kerken geven uitsluitend aan (etnisch) geboren leden van de gemeenschap doopbewijzen af. Er worden geen nieuwe leden geaccepteerd als die niet van Armeense of Assyrische afkomst zijn. Eiser heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat hij zich bij terugkeer naar Iran voor het bijwonen van erediensten zal moeten aansluiten bij de zogenoemde 'nieuwe kerken'.
7.2 Over de nieuwe kerken en bekeerde christenen staat in voornoemd ambtsbericht, pagina 47-48, onder meer het volgende vermeld:
"Problemen als gevolg van de actieve bekering van mensen doen zich voor bij 'nieuwe' kerken, zoals de 'Assemblies of God', pinkstergemeenten, evangeliserende groepen en huiskerken. Evangeliserende kerken staan in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten. Er is sprake van overheidstoezicht op kerken en hun bezoekers. [..] Bijeenkomsten buiten kerkgebouwen zijn verboden. Mensen die in Iran aan verboden bijeenkomsten deelnemen, lopen het risico te worden gearresteerd."
"Er zijn in het gehele land huiskerken. Er vindt binnenshuis bijbelstudie plaats en er wordt gebeden en gezongen. Dreiging van een inval door de politie die inzicht wil krijgen in de aard van de bijeenkomst, afluisteren van de telefoon, controle van e-mailberichtgeving en infiltratie door spionnen, is altijd aanwezig. [..]. Gedurende de verslagperiode hielden huiskerken zich 'low profile' uit angst voor repercussies zijdens de overheid. Sinds het aantreden van Ahmadinejad in 2005 zouden veel huiskerken zijn gesloten."
"Bekeringsactiviteiten door niet-sji'ietische moslims zijn verboden in Iran.
Er zijn aanwijzingen dat in de verslagperiode bekeerde christenen en christenen die zich met bekeringsactiviteiten inlaten, werden lastiggevallen en/of geïntimideerd. Er waren gedurende de verslagperiode gevallen bekend van arrestatie van personen wegens conversie. Ook kwam het gedurende de verslagperiode geregeld voor dat bekeerde christenen werden gearresteerd na een inval in huiskerken door de autoriteiten. De meesten van hen zijn na enige tijd op borgtocht vrijgelaten. Anderen bevinden zich nog in detentie. [..]
Indien een tot het christendom bekeerde moslim discreet omgaat met zijn/haar bekering, zal dit volgens een bron over het algemeen niet leiden tot problemen met de autoriteiten. Iraniërs die zich in het buitenland hebben bekeerd en vervolgens terugkeren naar Iran, komen aldaar in dezelfde positie terecht als andere personen die zich tot het christendom hebben bekeerd."
7.3 De rechtbank overweegt dat aldus uit het ambtsbericht blijkt dat de 'nieuwe kerken' in Iran, de enige kerken waarbij eiser zich als bekeerde christen kan aansluiten, bestaan uit evangeliserende kerken en huiskerken, dat evangeliserende kerken in de negatieve belangstelling staan van de Iraanse autoriteiten, dat sprake is van overheidstoezicht op die kerken en hun bezoekers en dat bijeenkomsten buiten hun kerkgebouw verboden zijn. Uit het ambtsbericht blijkt voorts dat het in de verslagperiode geregeld voorkwam dat bekeerde christenen werden gearresteerd na een inval in huiskerken en dat sommigen zich nog in detentie bevinden. Voorts komt uit het rapport van CSW van 25 januari 2011 naar voren dat christenen die na een inval in huiskerken zijn gearresteerd pas zijn vrijgelaten nadat zij een verklaring hebben ondertekend dat zij zich zullen onthouden van (huis)kerkbezoek.
Het beeld zoals dat blijkt uit voornoemd ambtsbericht ter zake van het risico dat de bekeerde christenen lopen in Iran, wordt, zo overweegt de rechtbank, bevestigd in de door eiser overgelegde recente rapporten en (nieuws)berichten.
7.4 De rechtbank is van oordeel dat voormelde informatie het betoog van eiser ondersteunt dat het voor hem als bekeerde christen, vanwege het reële risico op ernstige repercussies van de zijde van de Iraanse overheid, zoals arrestatie, niet mogelijk is om zonder vrees in Iran deel te nemen aan formele erediensten in de particuliere of openbare sfeer.
Anders dan verweerder heeft betoogd, oordeelt de rechtbank, dat een dergelijke beperking in het recht op het bijwonen van kerkdiensten is aan te merken als een daad van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
Hieraan doet niet af de verwijzing door verweerder naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 januari 2011 (LJN BP2541) waarin hij verwijst naar het arrest van 28 februari 2006 van het Europees Hof van de Rechten van de Mens waaruit kan worden afgeleid dat het in artikel 9 van het EVRM neergelegde recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst de Verdragsstaten niet verplicht vreemdelingen bescherming te bieden reeds omdat dezen hun godsdienst in hun land van herkomst niet op gelijke wijze kunnen uitoefenen als in de Verdragstaat waar om toelating is verzocht. Voornoemd arrest heeft betrekking op de beschermingsomvang van artikel 9 van het EVRM, terwijl eiser (primair) gemotiveerd heeft betoogd dat hij bij terugkeer naar Iran een vervolging vreest door de Iraanse autoriteiten in de zin van het Vluchtelingenverdrag en als bedoeld in artikel 3.37, eerste lid, aanhef en onder b, van het VV.
Gelet hierop heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Iran heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder heeft aldus onvoldoende gemotiveerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.'
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat het beeld dat in het ambtsbericht van augustus 2011 wordt geschetst met betrekking tot de vrijheid van godsdienst en overtuiging, niet afwijkt of in ieder geval niet verbeterd is ten opzichte van het beeld dat in het algemeen ambtsbericht van oktober 2010 is geschetst, zoals verweerder ter zitting ook heeft erkend. Daaraan heeft verweerder toegevoegd dat uit het ambtsbericht van augustus 2011 blijkt dat, zolang men een laag profiel aanhoudt, volgelingen van huiskerken in de regel in relatieve rust hun geloof kunnen belijden. Een laag profiel houdt, volgens het ambtsbericht van augustus 2011 in dat voorkomen dient te worden dat de bijeenkomsten te veel zichtbaar worden voor de omgeving. Volgens verweerder is thans geen sprake van een ernstige schending van de godsdienstvrijheid, nu de meeste gelovigen binnen de grenzen zoals gesteld in het ambtsbericht van augustus 2011 hun geloof kunnen belijden, waaronder ook verzoeker. Naar het oordeel van verweerder is hiermee afdoende gemotiveerd dat verzoeker niet valt aan te merken als verdragsvluchteling en bij terugkeer naar Iran geen risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vaststelling dat het beeld - zoals dat uit de opvolgende ambtsberichten naar voren komt - ongewijzigd dan wel niet verbeterd is, voorts wordt bevestigd in de door verzoeker overlegde kranten- en internetartikelen die de periode van na de totstandkoming van het ambtsbericht bestrijken.
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat voormelde informatie het betoog van verzoeker ondersteunt dat het voor hem als bekeerde christen, vanwege het reële risico op ernstige repercussies van de zijde van de Iraanse overheid, zoals arrestatie, niet mogelijk is om zonder vrees in Iran deel te nemen aan formele erediensten in de particuliere of openbare sfeer. Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 9 november 2011 oordeelt de voorzieningenrechter dat een dergelijke beperking in het recht op het bijwonen van kerkdiensten is aan te merken als een daad van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
Dat, zoals verweerder heeft betoogd, uit het ambtsbericht blijkt dat volgelingen van huiskerken bij het aanhouden van een laag profiel in relatieve rust het geloof kunnen belijden, maakt het voorgaande niet anders, nu daarin tevens is opgenomen dat dreiging van een inval door de politie en infiltratie door spionnen altijd aanwezig is. De voorzieningenrechter neemt hierbij tevens in aanmerking dat het ambtsbericht in ieder geval één bron noemt waaruit blijkt dat het 'huiskerkenbeleid' van de Iraanse autoriteiten in de laatste zes tot acht maanden van de verslagperiode juist is geïntensiveerd in die zin dat sprake zou zijn van een 'actieve vervolging van huiskerken', omdat het aantal huiskerken naar het oordeel van de Iraanse autoriteiten te groot zou zijn geworden.
Gelet op het voorgaande bestaat er voor de voorzieningenrechter geen aanleiding anders te oordelen dan deze rechtbank heeft gedaan in de uitspraak van 9 november 2011 en geldt ook in dit geval dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Iran heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder heeft aldus onvoldoende gemotiveerd dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
13. Er bestaat dan ook geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De overige door verzoeker aangevoerde beroepsgronden behoeven geen bespreking.
14. Omdat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zal de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:86 van de Awb het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Daarnaast draagt de voorzieningenrechter verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak. Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen wordt afgewezen.
15. De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.311,--(1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,-- en een wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 10 januari 2012;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, ten bedrage van € 1311,-, te voldoen aan verzoeker;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Bijvank, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover daarbij in de hoofdzaak is beslist, kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient, gelet op het bepaalde in artikel 85 van de Vw 2000, een of meer grieven tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie: www.raadvanstate.nl)