ECLI:NL:RBSGR:2012:BV2740

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-925411-11
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

Op 30 januari 2012 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij een gewelddadig voorval op 3 maart 2011 in de Zusterstraat te 's-Gravenhage. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon, aangeduid als de aangever. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, de aangever heeft ingesloten en hem vervolgens heeft geslagen, geschopt en met stenen heeft bekogeld, wat resulteerde in lichamelijk letsel voor de aangever. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, en dat de verdachte niet alleen toekijker was, maar actief deelnam aan het geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Bij de straftoemeting heeft de rechtbank rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn beperkte strafblad. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan gedragsinterventie en een locatieverbod voor bepaalde straten in Den Haag. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweldsdelict en de impact daarvan op de samenleving en het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige kamer strafzaken
Parketnummer 09/925411-11
Datum uitspraak: 30 januari 2012
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 januari 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.A.C. Banning en van hetgeen door de raadsman van de verdachte, mr. A.M. van Kuijeren, advocaat te 's-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 maart 2011 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [aangever], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) met dat opzet (meermalen) een of meerdere ste(e)n(en), althans een of meerdere hard(e) voorwerp(en), heeft gegooid tegen het achterhoofd en/of de rug en/of het (linker)scheenbeen, althans tegen het lichaam van die [aangever], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 03 maart 2011 te 's Gravenhage met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Zusterstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever], welk geweld bestond uit
- het slaan en/of stompen in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam en/of
- het schoppen en/of trappen tegen de benen en/of het lichaam en/of
- het gooien van een of meerdere ste(e)n(en), althans een of meerdere hard(e) voorwerp(en) tegen het hoofd en/of de rug en/of het (linker)scheenbeen, althans het lichaam;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht.
3. Het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
Het standpunt van de officier van justitie komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij een man door met drie stenen tegen het hoofd, de rug en het scheenbeen te gooien, alsmede dat de verdachte samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen deze man door deze te slaan en schoppen en met stenen naar hem te gooien.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte de feiten heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het eerste cumulatief/alternatief heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat, hoewel de verdachte deel heeft uitgemaakt van de groep, hij met stenen heeft gegooid naar het slachtoffer, reden waarom de raadsman vrijspraak heeft bepleit.
Ten aanzien van het tweede cumulatief/alternatief heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte deel uitmaakte van de groep die geweld heeft gebruikt.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af. 1
Op 3 maart 2011 loopt [aangever] (hierna: de aangever) in de Zusterstraat te Den Haag. Er komen drie Marokkaanse jongeren in zijn richting lopen die zich breed maken, waardoor er onvoldoende ruimte is om langs elkaar te kunnen lopen. Bij het passeren krijgt de aangever een elleboogstoot. Er ontstaat een woordenwisseling tussen de aangever en de jongens. De aangever vervolgt zijn weg naar de supermarkt aan de Zusterstraat en merkt dat hij wordt gevolgd door de Marokkaanse jongens. De jongens roepen tegen hem: 'je moet niet zo bijdehand doen, dit is niet goed voor je, je komt zo wel'. Eén van de jongens maakt een snijbeweging langs zijn hals en een aantal jongens zijn aan het telefoneren. De aangever voelt zich hierdoor bedreigd. Als de aangever uit de supermarkt loopt, ontstaat er opnieuw een confrontatie. De jongens vragen hem: 'wat is jouw probleem', waarop aangever antwoordt dat hij geen probleem heeft maar dat de jongens een probleem maken. De Marokkaanse jongen die eerder een snijgebaar maakte, zegt tegen aangever: 'zal ik even je tanden uit je bek slaan?' Als de aangever de hoek van de Zusterstraat omloopt, beginnen de gewelddadigheden. De aangever wordt ingesloten tegen de gevel en de jongens beginnen te duwen. Er komen van drie kanten andere Marokkaanse jongens aanrennen. Als de aangever probeert terug te lopen naar de supermarkt, krijgt hij een harde klap op zijn achterhoofd waarbij zijn petje afvalt. De Marokkaanse jongens trappen en slaan hem diverse malen tegen zijn benen, in het gezicht en op het hoofd. Eén van de jongens rent met een betonnen steen van een nabijgelegen bouwplaats in zijn hand in de richting van de aangever en gooit deze naar hem. De steen raakt het hoofd van aangever. Vervolgens trekt de groep de aangever naar de grond en de aangever krijgt schoppen en klappen op zijn hoofd en in zijn zij. Er wordt een tweede steen gegooid, nu tegen zijn linkerscheenbeen. Als aangever omhoog probeert te komen, wordt er een derde steen gegooid, nu tegen zijn rug. De groep van ongeveer acht Marokkanen blijft schoppen en trappen tegen zijn hele lichaam. Uiteindelijk laat de groep hem met rust. De aangever heeft pijn op zijn hoofd en aan zijn been en zijn lichaam.2 Hij heeft wonden op zijn hoofd en aan zijn been3 en hij heeft letsel aan zijn pink4 waarvoor hij in het ziekenhuis is behandeld.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij er wel bij stond toen er werd gevochten met de aangever5, maar dat hij geen aandeel heeft gehad in het geweld.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten en baseert zich daarbij op de volgende bewijsmiddelen.
De getuige [getuige] verklaart dat [voornaam verdachte], een Turkse jongen, er bij was. Deze getuige heeft gezien dat alle aanwezige jongens met vuisten hebben geslagen.6
Aan de aangever worden door de politie foto's getoond van de verdachten. De aangever wijst de persoon op foto AG3 aan als de persoon die zich eerst alleen verbaal bemoeide met de groep, maar door wie hij later ook is geschopt. De persoon op de foto AG3 is herkend als [verdachte].7
De verdachte heeft verder gesteld dat hij zich zou hebben gedistantieerd van het feit.8 De rechtbank acht dit ongeloofwaardig. Op de camerabeelden is duidelijk te zien dat de verdachte samen met de andere jongens rent, kennelijk naar de aangever toe9.
Op de camerabeelden wordt de verdachte herkend door verbalisant [verbalisant 1]10 en tevens door verbalisant [verbalisant 2] .11
Voorts is in het opsporingsonderzoek de telefoon van medeverdachte [medeverdachte] afgeluisterd. In één van deze gesprekken belt hij met een zekere [A]. [medeverdachte] vertelt dan het volgende: "Wij hebben een man geslagen. Wij hebben stenen op hem kapot geslagen. Drie stenen, ik, [B] (fon), [C] (fon) en [D] (fon). Ik slaap bij een oom van mij, [C] slaapt thuis en [voornaam verdachte] is aangehouden. (..) We hebben een gat in zijn hoofd geslagen. (..) De camera heeft het opgenomen, je ziet me live dat ik sla".12
Alles in onderlinge samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling, alsmede aan openlijk in vereniging geweld plegen tegen de aangever.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 03 maart 2011 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [aangever], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) met dat opzet meermalen stenen heeft gegooid tegen het achterhoofd en de rug en het (linker)scheenbeen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
hij op 03 maart 2011 te 's Gravenhage met anderen, op de openbare weg, de Zusterstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever], welk geweld bestond uit
- het slaan en stompen in het gezicht en tegen het hoofd en tegen het lichaam en
- het schoppen en trappen tegen de benen en het lichaam en
- het gooien van meerdere stenen tegen het hoofd en de rug en het (linker)scheenbeen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De straf
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. H.A.C. Banning heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij -gewijzigde- dagvaarding met parketnummer 09/925411-11 onder zowel het eerste alternatief/cumulatief als het tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt deelname aan gedragsinterventie, zich niet verzetten tegen een meldingsgebod en zich houden aan een locatieverbod gedurende zes maanden met betrekking tot de locaties Delftselaan, Zusterstraat, Zoutkeetsingel en Rozenburgstraat in Den Haag.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de verdachte een taakstraf op te leggen, omdat hij niet eerder een taakstraf of gevangenisstraf heeft gekregen. De raadsman heeft voorts de moeizame thuissituatie van de verdachte naar voren gebracht. De moeder steunt erg op de verdachte. De raadsman heeft verzocht rekening te houden met het feit dat een gevangenisstraf kan leiden tot verharding en verzoekt de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoon van de verdachte. Tot slot heeft de raadsman aangegeven dat begeleiding door Reclassering Nederland wenselijk is, zodat de verdachte kan werken aan zichzelf.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de oplegging van na te melden straf in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging.
Zij hebben het slachtoffer ingesloten en hem vervolgens fors geslagen en geschopt, ook nadat het slachtoffer op de grond gevallen was. Tevens is er door de groep een drietal stenen naar het slachtoffer gegooid, die hem geraakt hebben op het hoofd, de rug en het scheenbeen. Zij hebben daarbij het slachtoffer verwondingen toegebracht. Dat het letsel van het slachtoffer niet nog ernstiger was, is geenszins aan de verdachten te danken. Daarnaast heeft de verdachte ook door zijn voortdurende aanwezigheid in de groep bijgedragen aan een sfeer van intimidatie en bedreiging.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk geweld nog lang de lichamelijke en/of psychische gevolgen daarvan kunnen dragen. Door zijn handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van anderen. Dergelijke feiten leiden daarnaast tot gevoelens van onrust in de samenleving en in het bijzonder bij het slachtoffer. Het gaat hier bovendien om een typisch geval van zinloos geweld, waarvoor verdachte geen enkele verantwoordelijkheid wenst te nemen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 12 december 2011, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder is veroordeeld wegens vermogensdelicten doch niet eerder voor een geweldsmisdrijf.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland d.d. 28 juli 2011.
De rechtbank is van oordeel dat op een dergelijk geweldsdelict niet anders kan worden gereageerd dan met een gevangenisstraf. Bij de straftoemeting is de rechtbank ervan uitgegaan dat de feiten zijn gepleegd vanuit de dynamiek van de groep overlastgevende jongeren in de omgeving van de Zusterstraat, zoals geschetst in het onderhavige strafdossier.
De rechtbank zal evenwel een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist, aangezien zij meer dan de officier van justitie rekening houdt met de nog jonge leeftijd van de verdachte en zijn beperkte strafblad.
Als extra waarborg om de verdachte te weerhouden van het plegen van strafbare feiten en om de behandeling en begeleiding van de verdachte zeker te stellen, zal de rechtbank een deel van de op te leggen vrijheidsstraf voorwaardelijk opleggen met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt deelname aan gedragsinterventie en het zich niet verzetten tegen een meldingsgebod.
Daarnaast overweegt de rechtbank ten aanzien van het gevorderde locatieverbod dat dit, gelet op de ernst van de feiten, die voortvloeien uit de groepsdynamiek van de groep overlastgevende jongeren waartoe de verdachte behoort, als bijzondere voorwaarde passend en noodzakelijk is.
Op grond van al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank na te noemen strafmaat passend en geboden.
7. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 14d, 45, 47, 57, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van eerste cumulatief/alternatief
MEDEPLEGEN VAN POGING TOT ZWARE MISHANDELING
ten aanzien van tweede cumulatief/alternatief
OPENLIJK IN VERENIGING GEWELD PLEGEN TEGEN PERSONEN
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
GEVANGENISSTRAF VOOR DE DUUR VAN 8 (ACHT) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 4 (vier) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarden;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dit een meldingsgebod inhoudt, zo frequent als de stichting Reclassering Nederland dit nodig acht, alsmede deelname aan gedragsinterventie;
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht;
- dat de veroordeelde gedurende de eerste 6 (zes) maanden van de proeftijd zich niet in de na te noemen straten mag begeven, te weten: Delftselaan, Zusterstraat, Zoutkeetsingel en Rozenburgstraat te 's-Gravenhage;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C. U-A-Sai, voorzitter,
mr. S.M. Borkent, rechter,
en mr. H.M. Boone, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.H.M. van Toor-van Essen, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 januari 2012.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina's betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1513/2011046290, doorgenummerd blz. 1 tot en met 193, 194 tot en met 337, 338 tot en met 401 en 402 tot en met 417.
2 Proces-verbaal van aangifte, blz. 29, 30 en 31
3 Foto's letsel, blz. 34 tot en met 39
4 Medische informatie, blz. 41
5 Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 16 januari 2012, eigen verklaring van de verdachte.
6 Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 60 en 61
7 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 50
8Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 16 januari 2012, eigen verklaring van de verdachte.
9 Beeld camera 6, blz. 70
10 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 69
11 Beeld camera 6, blz. 58
12 Tapgesprek 46 TA07-10 juni 2011 om 19.12 uur, blz. 191