ECLI:NL:RBSGR:2012:BV2701

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 11/29716
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en toetsing van nieuw gebleken feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 februari 2012 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de Minister voor Immigratie en Asiel. Eiser, een Sri Lankaanse nationaliteit bezittende Tamil, had eerder op 13 mei 2007 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke aanvraag op 30 september 2009 was afgewezen. Deze afwijzing was in rechte vast komen te staan na een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 december 2010. Eiser diende op 15 februari 2011 een nieuwe aanvraag in, vergezeld van een dagvaarding en een verklaring van de vicaris generaal van het bisdom Mannar, waarin werd gesteld dat eiser door de autoriteiten werd gezocht. De aanvraag werd echter opnieuw afgewezen op 23 februari 2011.

Eiser ging in beroep tegen deze afwijzing, en de rechtbank te 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep gegrond op 23 maart 2011, waarbij het besluit van 23 februari 2011 werd vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de door eiser overgelegde documenten niet voldoende waren onderzocht door verweerder. Eiser diende vervolgens opnieuw een aanvraag in, die wederom werd afgewezen op 12 september 2011. In deze procedure werd door eiser aangevoerd dat de afwijzing ten onrechte was, omdat er nieuwe feiten waren die niet waren meegenomen in de beoordeling.

De rechtbank overwoog dat de authenticiteit van de door eiser overgelegde dagvaarding niet vaststond en dat de verklaring van de vicaris generaal niet als nieuw feit kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat er geen rechtens relevante nova waren en dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten aan verweerder opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in tegenwoordigheid van griffier R. de Pooter.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Middelburg
AWB nummer: 11/29716
V [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht
inzake
[naam],
eiser,
gemachtigde mr. F.A.M. te Braake,
advocaat te Goes,
tegen
de Minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde mr. A.M.H.W. van Heerebeek,
medewerkster bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 september 2011 (het bestreden besluit) waarbij zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 13 december 2011. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.C. Heijnneman, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig S.I.S. Ratnavelayutham, tolk in de Tamil taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten. De termijn voor het doen van uitspraak is eenmaal verlengd.
Overwegingen
1. Eiser heeft op 13 mei 2007 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Daarbij heeft eiser gesteld dat hij is geboren op [geboortedatum] en dat hij de Sri Lankaanse nationaliteit bezit. Eiser heeft verder verklaard dat hij voor zijn vertrek uit Sri Lanka als Tamil problemen had met het regeringsleger en de LTTE. De aanvraag is bij besluit van 30 september 2009 afgewezen, omdat zijn asielrelaas niet wordt geloofd. Daarbij is toerekenbaar geacht dat eiser geen documenten heeft overgelegd. Deze beslissing is in rechte komen vast te staan met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) van 30 december 2010.
Op 15 februari 2011 heeft eiser opnieuw een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Daarbij heeft eiser een dagvaarding overgelegd, alsmede een brief van de vicaris generaal van het bisdom Mannar, waarin deze verklaard dat eiser wordt gezocht door de autoriteiten. Bij besluit van 23 februari 2011 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen.
Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 23 maart 2011 (kenmerk AWB 11/6548) door de rechtbank, nevenzittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, gegrond verklaard, waarbij het besluit van 23 februari 2011 is vernietigd en verweerder is opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat gelet op de door eiser overgelegde documenten niet valt uit te sluiten dat eiser ten tijde van het bestreden besluit werd gezocht door de autoriteiten. Verweerder had in dat verband ten onrechte gesteld dat de verklaring van de vicaris generaal geen novum oplevert, omdat deze niet kan worden beschouwd als een objectieve en verifieerbare bron. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanleiding heeft te twijfelen aan de authenticiteit van de dagvaarding, omdat verweerder deze niet had onderzocht. De rechtbank heeft voorts overwogen dat, nu eiser asiel heeft gevraagd en gezien de bij hem aanwezige littekens, niet op voorhand valt uit te sluiten dat er sprake is van een zodanige combinatie van risicofactoren dat eiser bij uitzetting een reëel risico loopt te worden onderworpen aan een op grond van artikel 3 van het Evrm verboden behandeling. Omdat een en ander niet als nieuw feit was beoordeeld, was het besluit van verweerder onvoldoende gemotiveerd.
2. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser (wederom) afgewezen. Daarbij heeft verweerder verwezen naar de bevindingen van Bureau Documenten van de IND van 6 juni 2011, met als conclusie dat geen uitspraak kan worden gedaan over de authenticiteit van de door eiser overgelegde dagvaarding en dat het document zeer wel mogelijk niet is opgemaakt en afgegeven door de daartoe bevoegde autoriteiten. Verweerder heeft hieruit geconcludeerd dat de dagvaarding, noch de hierop gebaseerde verklaring van de vicaris generaal een novum kunnen opleveren.
3. Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat de aanvraag wederom ten onrechte is afgewezen vanwege het ontbreken van een novum. Eiser heeft daarbij aangevoerd dat de rechtbank in zijn in rechte vaststaande uitspraak van 23 maart 2011 heeft overwogen dat de verklaring van de Vicaris Generaal, waarin deze stelt de dagvaarding in ontvangst te hebben genomen, als een objectieve bron moet worden aangemerkt. Deze verklaring is niet nader onderzocht door verweerder en ook overigens zijn de door de Vicaris Generaal genoemde gegevens niet geverifieerd en/of nagetrokken. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet heeft gewacht op de uitkomsten van een voor eiser uitgevoerde contra-expertise. Eiser heeft in beroep bij wijze van contra-expertise een rapport overgelegd van 23 september 2011, opgesteld door S. Jayasuriya, attorney at law te Colombo, Sri Lanka.
4. Verweerder heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit rechtens juist is.Verweerder meent dat eiser ruim de gelegenheid heeft gehad om een contra-expertise te doen uitvoeren, maar dat binnen de daartoe gegeven termijn geen contra-expertise is overgelegd. Het in beroep door eiser overgelegde rapport geeft verweerder geen aanleiding het bestreden besluit te herzien. Hoewel de originele dagvaarding op verzoek van eiser op 29 juli 2011 voor een contra-expertise is toegezonden aan de expert Dr. Chris Smith in het Verenigd Koninkrijk, is een rapport ingezonden afkomstig van S. Jayasuriya. De deskundigheid van deze persoon is niet gebleken, noch of hij daadwerkelijk het onderzoek heeft gedaan. Bovendien is het onderzoek uitgevoerd op een kopie van het document.
De rechtbank overweegt het volgende.
5. Het is vaste rechtspraak dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen het nieuwe besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Ook nu de rechtbank zich in de uitspraak van 23 maart 2011 heeft uitgelaten over nova, dient het bestaan daarvan eerst ambtshalve te worden onderzocht, alvorens een verdere beoordeling van het thans bestreden besluit aan de orde kan zijn. De rechtbank verwijst in dit verband naar de (ook in het bestreden besluit genoemde) uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 24 januari 2008 (LJN: BC3682) en 22 februari 2008 (LJN: BD2686).
6. Gelet op de bevindingen van het Bureau Documenten van 6 juni 2011 staat de authenticiteit van de door eiser overgelegde dagvaarding niet vast. De verklaring van onderzoek van Bureau documenten geldt als een deskundigenoordeel, dat behoudens twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan dient te worden weerlegd door middel van een contra-expertise. De rechtbank is niet gebleken van aanwijzingen voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het oordeel van de deskundige. Het is in dat geval aan eiser om de authenticiteit van het document alsnog aannemelijk te maken. Eiser is daarin naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Uit pagina 2 van het rapport van de contra-expertise blijkt immers dat niet de originele dagvaarding is onderzocht op authenticiteit, maar dat het een kopie betreft.
7. Voor verweerder bestond geen aanleiding om nader onderzoek te doen naar de brief van de vicaris generaal, nu dit een begeleidend schrijven betreft dat verwijst naar de dagvaarding, waarvan de authenticiteit moet worden betwijfeld. Gezien deze relatie kan de brief van de vicaris generaal evenmin een novum opleveren.
8. Nu er aldus geen sprake is van rechtens relevante nova heeft verweerder de asielaanvraag terecht afgewezen.
9. Het beroep is daarom ongegrond.
10. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing.
De rechtbank ’s-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in tegenwoordigheid van R. de Pooter, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2012.
De griffier De rechter
Afschrift verzonden op: 2 februari 2012
Tegen deze uitspraak is binnen vier weken na de verzending daarvan hoger beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.