ECLI:NL:RBSGR:2012:BV2679

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/18110
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van terugnameovereenkomst met Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 31 januari 2012 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een Eritrese vrouw, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Minister voor Immigratie en Asiel was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), omdat Italië op grond van het Verdrag van Straatsburg verplicht was eiseres opnieuw toe te laten, gezien zij daar een verblijfsvergunning als vluchteling had verkregen. De rechtbank oordeelde dat er geen grond was om te twijfelen aan de naleving van de verdragsverplichtingen door Italië, ondanks de bezwaren van eiseres dat zij in Italië onmenselijk behandeld zou worden.

Eiseres voerde aan dat Italië zijn verplichtingen niet nakwam en dat zij opnieuw blootgesteld zou worden aan onmenselijke behandeling. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin was geoordeeld dat er geen reden was om aan te nemen dat Italië zijn verplichtingen niet zou nakomen. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de band met Italië objectief diende te zijn en dat de persoonlijke gevoelens van eiseres over haar terugkeer niet doorslaggevend waren. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de asielaanvraag op basis van de terugnameovereenkomst met Italië rechtmatig was.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter G.A. van der Straaten, in aanwezigheid van griffier G. Sassen. Eiseres had de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 11/18110
Datum uitspraak: 31 januari 2012
Uitspraak
Ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[naam eiseres],
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
eiseres,
mede ten behoeve van haar minderjarige dochter:
[naam dochter],
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer]
beiden van Eritrese nationaliteit,
gemachtigde mr. H. Tadema,
tegen
de Minister voor Immigratie en Asiel,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Het procesverloop
Bij besluit van 29 april 2011 heeft verweerder de aanvraag van de eiseres van 9 november 2010 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d van de Vw 2000.
Eiseres heeft daartegen op 27 mei 2011 beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 28 november 2011. Eiseres is vertegenwoordigd doordoor haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. D.P.A. van Laarhoven.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit – de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen – te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d van de Vw 2000 in samenhang met artikel 3:106a, tweede lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) omdat eiseres door de Italiaanse autoriteiten in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning als vluchteling. Op grond van de Europese Overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen, Straatsburg 16 oktober 1980 (hierna: Verdrag van Straatsburg) is Italië gehouden eiseres opnieuw toe te laten. Op 28 februari 2011 hebben de Italiaanse autoriteiten bericht dat zij eiseres zullen terugnemen op grond van het Verdrag van Straatsburg. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd heeft verweerder geen aanleiding gezien om van overdracht af te zien.
3. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen. Op hetgeen zij in dat verband heeft aangevoerd wordt in het navolgende ingegaan.
4. De rechtbank overweegt allereerst dat de stelling van eiseres dat haar ten onrechte nimmer is gevraagd te reageren op de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en nevenzittingsplaats over het terugsturen van asielzoekers naar Italië, reeds faalt nu de uitspraak van 30 juni 2011 is gepubliceerd (LJN: BR1595), zodat niet in te zien valt waarom eiseres daarop niet zou hebben kunnen reageren.
5. Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen, indien de vreemdeling op grond van een verdragsverplichting tussen Nederland en een ander land zal worden overgedragen aan dat land van eerder verblijf, terwijl dat land partij is bij het Vluchtelingenverdrag, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Trb. 1951, 154) en het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Trb. 1985, 69), dan wel zich anderszins heeft verplicht artikel 33 van het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 3 van het Verdrag tegen foltering en andere wrede onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, na te leven.
Ingevolge artikel 30, derde lid van de Vw 2000 worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot het eerste lid, onder d.
6. Ingevolge artikel 3.106a van het Vb 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 slechts afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, onder d, of met toepassing van
artikel 31, tweede lid, onder h, van de Vw 2000 indien, naar het oordeel van Onze Minister, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, de vreemdeling in het betrokken derde land overeenkomstig de volgende beginselen zal worden behandeld:
a. het leven en de vrijheid worden niet bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, en
b. het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag wordt nageleefd, en
c. het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationaal recht, wordt nageleefd, en
d. de mogelijkheid bestaat om de vluchtelingenstatus te verzoeken en, indien hij als vluchteling wordt erkend, bescherming te ontvangen overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag.
Ingevolge het tweede lid van artikel 3.106a van het Vb 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 slechts afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, onder d, of met toepassing van artikel 31, tweede lid, onder h, van de Vw 2000 indien de vreemdeling een zodanige band heeft met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan.
Ingevolge het derde lid van artikel 3.106a van het Vb 2000 worden bij de beoordeling of sprake is van een band als bedoeld in het tweede lid, alle relevante feiten en omstandigheden betrokken, waaronder begrepen de aard, duur en omstandigheden van het eerder verblijf.
Ingevolge het vierde lid van artikel 3.106a van het Vb 2000 wordt bij de beoordeling of de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, onder d, van de Wet, mede betrokken het beroep van de vreemdeling inhoudende dat hij in het derde land zal worden blootgesteld aan foltering, wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.
7. Volgens het door verweerder gevoerde beleid in paragraaf C3/5 van de Vc 2000 wordt een asielaanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, onder d van de Vw 2000 afgewezen, indien:
a. de asielzoeker eerder heeft verbleven in een derde land;
b. hij op grond van een terug- of overnameovereenkomst aan dat land zal worden overgedragen; en
c. het land van eerder verblijf zich verplicht heeft de uitzettingsverboden uit het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het EVRM en het Antifolteringsverdrag na te leven.
In deze gevallen wordt de asielzoeker voldoende bescherming geboden. Daarom rust er geen verplichting op de Nederlandse overheid om de asielaanvraag inhoudelijk te beoordelen.
Bij het onder a genoemde staat vervolgens ter toelichting nog het volgende vermeld.
Op grond van artikel 3.106a, tweede en derde lid, van de Vb moet er sprake zijn van een zodanige band met het betrokken derde land, dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan. Bij de beoordeling hiervan worden alle relevante feiten en omstandigheden betrokken, waaronder begrepen de aard, duur en omstandigheden van het verblijf. In dit verband is van belang dat het feit dat het derde land een terug- of overnameclaim heeft gehonoreerd erop wijst dat er van een dergelijke band sprake is.
Bij het onder b genoemde staat vervolgens ter toelichting nog het volgende vermeld.
Dit vereiste brengt met zich dat er sprake moet zijn van een schriftelijk gehonoreerde claim alvorens de asielaanvraag wordt afgewezen op grond van deze bepaling. Voor de
toepassing van terug- en overnameovereenkomsten, zie A4/11 en de website van de vreemdelingenketen (zie A1/3).
8. Niet in geschil is dat Italië op grond van het Verdrag van Straatsburg gehouden is eiseres toe te laten op het grondgebied en dat eiseres op grond van de terugnameovereenkomst van 28 februari 2011 ook aan Italië zal worden overgedragen. In zoverre is dan ook aan de vereisten voor toepassing van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d van de Vw 2000 voldaan.
9. Eiseres heeft allereerst betoogd dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en dat zij in Italië wederom zal worden blootgesteld aan een onmenselijke behandeling. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiseres naar de volgende algemene rapportages:
- het rapport “Zur Situation von Flüchtlingen in Italien” van 28 februari 2011 van Pro Asyl;
- het rapport van de Norwegian Organization for Asylum Seekers “The Italian approach to asylum: Systems and core problems” van april 2011;
- het rapport van de Schweizerische Flüchtlingshilfe van mei 2011 “asylum procedure and reception conditions in Italy”.
Verder heeft eiseres verwezen naar het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 21 januari 2011 in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland en de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 25 februari 2011 (LJN: BP6350) en de daarin genoemde stukken.
Verder heeft eiseres gewezen op haar individuele relaas. Zij is vanuit Soedan via Libië over zee Italië binnengekomen en heeft bij aankomst een verblijfsvergunning gekregen. Vervolgens is eiseres in Italië bevallen van een dochtertje waarmee zij ruim 2 jaar onder onmenselijke omstandigheden in Italië heeft gewoond. Eiseres moest in Italië bedelen om voedsel te kunnen kopen voor haar dochtertje, soms kon zij voedsel bemachtigen dat de katholieke kerk uitdeelde. Eiseres was ondanks haar vluchtelingenstatus praktisch verstoken van elke vorm van (geldelijke) bijstand door de Italiaanse overheid en kon geen aanspraak maken op opvang in een opvangcentrum. Zij woonde met haar dochtertje in een huisje gemaakt van karton en plastic tasjes. Voorts is eiseres meerdere malen verkracht door asielzoekers uit Roemenië. Op hulp van de Italiaanse politie kon eiseres niet rekenen. Het feit dat de Italiaanse autoriteiten haar kind wilden afpakken was voor eiseres uiteindelijk de voornaamste drijfveer om Italië te verlaten en naar Nederland te vluchten.
10. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen aanknopings-punten heeft aangevoerd waaruit kan worden geconcludeerd dat eiseres na overdracht aan Italië in een situatie zal geraken die strijdig is met het Vluchtelingenverdrag en/of artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Het rapport van Pro-Asyl, waarnaar eiseres in de zienswijze heeft verwezen, ziet niet specifiek op de positie van erkende vluchtelingen in Italië. Op de in beroep overgelegde stukken heeft verweerder ter zitting gereageerd en daarbij verwezen naar de uitspraken van de Afdeling van 14 juli 2011, nrs. 201009278/1/V3 (LJN: BR3771) en 201007479/1/V3. Het individuele relaas van eiseres biedt evenmin aanleiding voor een dergelijk oordeel nu zij haar verklaringen omtrent de manier waarop zij stelt te zijn behandeld door de Italiaanse autoriteiten niet nader heeft onderbouwd.
11. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de genoemde uitspraken van 14 juli 2011 blijkt uit het arrest van het EHRM van 21 januari 2011 in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland dat het EHRM van oordeel is dat, indien door de vreemdeling ingeroepen documenten van een al dan niet algemeen karakter aanleiding geven voor gerede twijfel over één of meer van de in dit arrest relevant geachte aspecten, een lidstaat niet zonder meer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, maar zich er bij overdracht van dient te vergewissen dat de lidstaat waar de vreemdeling aan wordt overgedragen, de eigen wetgeving in de praktijk toepast op een wijze die geen strijd oplevert met artikel 3 van het EVRM.
Hoewel deze uitspraken bestrekking hebben op ‘Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend’, acht de rechtbank ze ook van belang bij de beoordeling of Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt zoals bedoeld in artikel 30, derde lid van de Vw 2000.
12. De rechtbank stelt vast dat een deel van de stukken waarop eiseres een beroep heeft gedaan, zijn betrokken bij voormelde uitspraken van de Afdeling van 14 juli 2011, waarin is geoordeeld dat er geen grond bestond voor het oordeel dat de vreemdeling niet aan Italië mocht worden overgedragen. De overige stukken geven geen wezenlijk nieuw of ander beeld, zodat geen aanleiding bestaat thans anders te oordelen. Daarbij merkt de rechtbank op dat in de zaak met LJN: BR3771 ook sprake was van een vreemdeling met een verblijfsstatus. Dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende op deze documenten zou zijn ingegaan volgt de rechtbank niet nu eiser in de zienswijze slechts heeft gewezen op het rapport van Pro-Asyl, en verweerder in het bestreden besluit op dat rapport is ingegaan.
13. Het persoonlijk relaas van eiseres illustreert de moeilijke positie van asielzoekers en statushouders in Italië, zoals die ook volgt uit de genoemde algemene informatie, maar ook uit dit relaas, nog daargelaten dat het niet verder is onderbouwd, kan niet worden afgeleid dat die positie zodanig slecht is dat kan worden gesproken van een schending van artikel 3 van het EVRM bij uitzetting naar Italië.
Ook in zoverre faalt het beroep.
14. Eiseres heeft verder nog betoogd dat geen sprake is van een zodanige band met Italië dat het redelijk zou zijn haar terug te sturen, zoals vereist op grond van artikel 3.106a, tweede lid van het Vb 2000. Op grond van het derde lid moeten immers bij beoordeling van die band alle relevante feiten en omstandigheden worden betrokken, waaronder begrepen de aard, duur en omstandigheden van het eerder verblijf. Gelet op haar eerdere ervaringen in Italië kan geenszins van een sterke band worden gesproken. Integendeel, vanwege haar traumatische ervaringen wil zij nooit meer terugkeren naar Italië.
15. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat zij wel een zodanige band heeft nu zij door de Italiaanse autoriteiten in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning. Daarnaast vormt blijkens het beleid het feit dat Italië de claim heeft gehonoreerd, een aanwijzing dat van een dergelijke band sprake is.
16. Naar het oordeel van de rechtbank dient de vraag of een vreemdeling een zodanige band heeft met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan, naar objectieve maatstaven te worden beoordeeld, waarbij geen overwegend belang kan worden gehecht aan de vraag of een vreemdeling een dergelijke band met dat land voelt en of hij het zelf redelijk vindt om daarheen terug te moeten keren. Mede in aanmerking genomen dat Italië de overnameclaim heeft gehonoreerd, maakt de omstandigheid dat eiseres door de Italiaanse autoriteiten in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning als vluchteling, dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van de in artikel 3.106a, tweede lid van het Vb 2000 bedoelde band. Ook in zoverre faalt het beroep.
17. Gelet op voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 kunnen afwijzen.
18. Derhalve is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in tegenwoordigheid van drs. G. Sassen griffier.
de griffier, de rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2012.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).