ECLI:NL:RBSGR:2012:BV2598

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-920204-11
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 30 januari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij een poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De feiten vonden plaats op 3 maart 2011 in de Zusterstraat te 's-Gravenhage, waar de verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer insloten en hem meermalen sloegen en schopten, zelfs nadat hij op de grond viel. Daarnaast gooiden zij stenen naar het slachtoffer, wat leidde tot verwondingen aan zijn hoofd, rug en scheenbeen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze feiten, waarbij de groepsdynamiek van overlastgevende jongeren een belangrijke rol speelde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een locatieverbod voor de straten waar de feiten zich hebben voorgedaan. De rechtbank overwoog dat dergelijke feiten leiden tot gevoelens van onrust in de samenleving en dat de verdachte geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden. De beslissing is genomen op basis van de tenlastelegging, het onderzoek ter terechtzitting en de verklaringen van getuigen en de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/920204-11
Datum uitspraak 30 januari 2012
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats],
adres: [adres],
doch feitelijk verblijvende op een onbekend adres te [land].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen met gesloten deuren van 29 september 2011 en 16 januari 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.A.C. Banning en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. K. Karakaya, advocaat te Almere naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 maart 2011 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [aangever], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) met dat opzet (meermalen) een of meerdere ste(e)n(en), althans een of meerdere hard(e) voorwerp(en), heeft gegooid tegen het achterhoofd en/of de rug en/of het (linker)scheenbeen, althans tegen het lichaam van die [aangever], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 03 maart 2011 te 's Gravenhage met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Zusterstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever], welk geweld bestond uit
* het slaan en/of stompen in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam en/of
* het schoppen en/of trappen tegen de benen en/of het lichaam en/of
* het gooien van een of meerdere ste(e)n(en), althans een of meerdere hard(e) voorwerp(en) tegen het hoofd en/of de rug en/of het (linker)scheenbeen, althans het lichaam;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3. Bewijsoverwegingen
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
Het standpunt van de officier van justitie komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij een man door met drie stenen tegen het hoofd, de rug en het scheenbeen te gooien, alsmede dat de verdachte samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen deze man door hem te slaan en schoppen en stenen tegen hem te gooien.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte de feiten heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte niet voldoet aan één van de signalementen die de aangever geeft en overigens door de aangever ook niet op beeld wordt herkend.
Verder valt niet uit te sluiten dat de "[voornaam]" die door getuige [getuige] wordt herkend een ander is dan de verdachte.
De raadsman heeft voorts verzocht geen acht te slaan op de verklaring van een onbekend gebleven persoon die aan een verbalisant zou hebben verteld dat de verdachte - met vermelding van zijn volledige naam en geboortedatum - betrokken is geweest bij de feiten, nu deze verklaring niet nader valt te verifiëren.
Tot slot heeft de raadsman opgemerkt dat niet valt vast te stellen dat de "[voornaam]" waarover medeverdachte [medeverdachte] spreekt in één van zijn tapgesprekken de verdachte is.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
Op 3 maart 2011 loopt [aangever] (hierna: de aangever) in de Zusterstraat te Den Haag. Er komen drie Marokkaanse jongeren in zijn richting lopen die zich breed maken, waardoor er onvoldoende ruimte is om langs elkaar te kunnen lopen. Bij het passeren krijgt de aangever een elleboogstoot. Er ontstaat een woordenwisseling tussen de aangever en de jongens. De aangever vervolgt zijn weg naar de supermarkt aan de Zusterstraat en merkt dat hij wordt gevolgd door de Marokkaanse jongens. De jongens roepen tegen hem: 'je moet niet zo bijdehand doen, dit is niet goed voor je, je komt zo wel'. Eén van de jongens maakt een snijbeweging langs zijn hals en een aantal jongens zijn aan het telefoneren. De aangever voelt zich hierdoor bedreigd.
Als de aangever uit de supermarkt loopt, ontstaat er opnieuw een confrontatie. De jongens vragen hem: 'wat is jouw probleem', waarop aangever antwoordt dat hij geen probleem heeft maar dat de jongens een probleem maken. De Marokkaanse jongen die eerder een snijgebaar maakte, zegt tegen aangever: 'zal ik even je tanden uit je bek slaan?' Als de aangever de hoek van de Zusterstraat omloopt, beginnen de gewelddadigheden. De aangever wordt ingesloten tegen de gevel en de jongens beginnen te duwen. Er komen van drie kanten andere Marokkaanse jongens aanrennen. Als de aangever probeert terug te lopen naar de supermarkt, krijgt hij een harde klap op zijn achterhoofd waarbij zijn petje afvalt. De Marokkaanse jongens trappen en slaan hem diverse malen tegen zijn benen, in het gezicht en op het hoofd. Eén van de jongens rent met een betonnen steen van een nabijgelegen bouwplaats in zijn hand in de richting van de aangever en gooit deze naar hem. De steen raakt het hoofd van aangever. Vervolgens trekt de groep de aangever naar de grond en de aangever krijgt schoppen en klappen op zijn hoofd en in zijn zij. Er wordt een tweede steen gegooid, nu tegen zijn linkerscheenbeen. Als aangever omhoog probeert te komen, wordt er een derde steen gegooid, nu tegen zijn rug. De groep van ongeveer acht Marokkanen blijft schoppen en trappen tegen zijn hele lichaam. Uiteindelijk laat de groep hem met rust. De aangever heeft pijn op zijn hoofd en aan zijn been en zijn lichaam.1 Hij heeft wonden op zijn hoofd en aan zijn been2 en hij heeft letsel aan zijn pink3 waarvoor hij in het ziekenhuis is behandeld.
Overweging ten aanzien van het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte valt aan te merken als medepleger van de poging tot zware mishandeling en baseert zich - naast de aangifte - op de volgende bewijsmiddelen.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat een jongen genaamd [voornaam] met een baksteen naar de aangever heeft gegooid. Deze [voornaam] is een beetje mollig en heeft altijd rode wangen.4
Verder verklaart zij dat zij ook andere jongens bakstenen heeft zien gooien.5
Dat deze [voornaam] de verdachte moet zijn geweest, wordt ondersteund door de verklaring van verbalisant [verbalisant]. Deze verbalisant heeft de verdachte verhoord en daarbij in een apart proces-verbaal van bevindingen vastgesteld dat de verdachte rode wangen heeft, hetgeen een opvallend uiterlijk kenmerk is van hem.6
Voorts heeft de medeverdachte [medeverdachte] in een telefoongesprek met ene [A] (achternaam onbekend) gezegd dat hij samen met [voornaam] (fonetisch), [C] en [D] (fonetisch) stenen op een man kapot geslagen heeft en dat de camera dit heeft opgenomen.7
In samenhang met de hiervoor vermelde bewijsmiddelen gaat de rechtbank er vanuit dat deze "[voornaam]" de verdachte is, nu het hier gaat om een fonetisch geschreven naam op basis van een uitgeluisterd en vertaald gesprek.
De rechtbank acht dan ook het onder het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Overweging ten aanzien van het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde
De rechtbank is van oordeel dat ook dit feit de verdachte valt aan te rekenen.
Naast de hiervoor vermelde bewijsmiddelen neemt de rechtbank tevens het volgende in ogenschouw.
De getuige [getuige] verklaart dat alle jongens, waaronder de verdachte, de aangever met vuisten sloegen. 8
Alles in onderlinge samenhang bezien acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich tevens schuldig heeft gemaakt aan openlijk in vereniging geweld plegen tegen de aangever.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
hij op 03 maart 2011 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [aangever], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, telkens met dat opzet meermalen stenen heeft gegooid tegen het achterhoofd en de rug en het linkerscheenbeen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
hij op 03 maart 2011 te 's Gravenhage met anderen, op de openbare weg, de Zusterstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever], welk geweld bestond uit
* het slaan en stompen in het gezicht en tegen het hoofd en tegen het lichaam en
* het schoppen en trappen tegen de benen en het lichaam en
* het gooien van meerdere stenen tegen het hoofd en de rug en het linkerscheenbeen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De straf
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij gewijzigde dagvaarding onder eerste cumulatief/alternatief en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 6 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering en een locatieverbod voor de duur van 6 maanden, inhoudende dat de verdachte zich niet mag begeven in de straten Zusterstraat, Rozenburgstraat, Schapenlaan, 's-Gravenzandelaan en Van Goghstraat te 's-Gravenhage.
De officier van justitie heeft tevens gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit, bij bewezenverklaring van de feiten, te volstaan met het opleggen van een straf gelijk aan het voorarrest. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte, als jongste van alle verdachten, het langst in voorarrest heeft gezeten en dat zelfs de meerderjarige verdachte eerder in vrijheid is gesteld.
Daarnaast heeft de raadsman verzocht het geschorste bevel voorlopige hechtenis op te heffen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de oplegging van na te melden straf in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging.
Zij hebben het slachtoffer ingesloten en hem vervolgens fors geslagen en geschopt, ook nadat het slachtoffer op de grond gevallen was. Tevens is er door de groep een drietal stenen naar het slachtoffer gegooid, die hem geraakt hebben tegen het hoofd, de rug en het scheenbeen.
Zij hebben daarbij het slachtoffer verwondingen toegebracht. Dat het letsel van het slachtoffer niet nog ernstiger was, is geenszins aan de verdachten te danken.
Daarnaast heeft de verdachte ook door zijn voortdurende aanwezigheid in de groep bijgedragen aan een sfeer van intimidatie en bedreiging.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk geweld nog lang de lichamelijke en/of psychische gevolgen daarvan kunnen dragen. Door zijn handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van anderen.
Dergelijke feiten leiden daarnaast tot gevoelens van onrust in de samenleving, met name in de directe omgeving van de plaats van de delicten, en in het bijzonder bij het slachtoffer. Het gaat hier bovendien om een typisch geval van zinloos geweld, waarvoor de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid wenst te nemen.
In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het uittreksel Justitiële Documentatie, in het verleden eerder is veroordeeld wegens onder meer vermogens- en geweldsdelicten. Kennelijk hebben eerdere veroordelingen de verdachte er niet van weerhouden om de feiten te plegen. De rechtbank weegt voorts in het nadeel van de verdachte mee dat hij zich niet aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden door zonder voorafgaand overleg met de jeugdreclassering naar [land] af te reizen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 22 november 2011, opgemaakt en ondertekend door [raadsonderzoeker] (raadsonderzoeker) en [teamleider] (teamleider). Hierin wordt geadviseerd om een leerstraf, te weten de WSART en een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de feiten, de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. De rechtbank is bij het bepalen van de straf ervan uitgegaan dat de feiten zijn gepleegd vanuit de dynamiek van de groep overlastgevende jongeren in de omgeving van de Zusterstraat, zoals geschetst in het onderhavige strafdossier.
Om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen zal de rechtbank een deel van de op te leggen vrijheidsstraf voorwaardelijk opleggen.
Daarnaast overweegt de rechtbank ten aanzien van het gevorderde locatieverbod dat dit, gelet op de ernst van de feiten, die voortvloeien uit de groepsdynamiek van de groep overlastgevende jongeren waartoe de verdachte behoort, als bijzondere voorwaarde passend en noodzakelijk is.
Nu de verdachte zich kennelijk permanent in [land] heeft gevestigd, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de proeftijd de bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering te verbinden. Deze maatregel is immers op deze wijze niet uitvoerbaar.
7. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
45, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg, 141, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding onder eerste cumulatief/alternatief en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van eerste cumulatief/alternatief
MEDEPLEGEN VAN POGING TOT ZWARE MISHANDELING;
ten aanzien van tweede cumulatief/alternatief
OPENLIJK IN VERENIGING GEWELD PLEGEN TEGEN PERSONEN;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 6 (zes) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 2 (twee) MAANDEN niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde gedurende de eerste 6 (zes) maanden van de proeftijd zich niet in de na te noemen straten mag begeven, te weten: Zusterstraat, Rozenburgstraat, Schapenlaan, 's-Gravenzandelaan en Van Goghstraat te 's-Gravenhage.
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte (apart geminuteerd);
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C. U-A-Sai, kinderrechter, voorzitter,
mr. S.M. Borkent, kinderrechter,
en mr. H.M. Boone, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van R. van Ast-Natadiningrat, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 januari 2012.
1 Proces-verbaal van aangifte [aangever], blz. 29, 30 en 31
2 Foto's letsel, blz. 34 tot en met 39
3 Medische informatie, blz. 41
4 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige], p. 60
5 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige], p. 61
6 Proces-verbaal van bevindingen, verbalisant [verbalisant], p. 289
7 Tapgesprek d.d. 10 juni 2011 te 19:12.42 uur, p. 311
8 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige], p. 61