Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/752051-11
Datum uitspraak 30 januari 2012
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 16 januari 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.A.C. Banning en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. J.I. Echteld, advocaat te Gouda, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 maart 2011 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [aangever], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) met dat opzet (meermalen) een of meerdere ste(e)n(en), althans een of meerdere hard(e) voorwerp(en), heeft gegooid tegen het achterhoofd en/of de rug en/of het (linker)scheenbeen, althans tegen het lichaam van die [aangever], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 03 maart 2011 te 's Gravenhage met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Zusterstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever], welk geweld bestond uit
* het slaan en/of stompen in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam en/of
* het schoppen en/of trappen tegen de benen en/of het lichaam en/of
* het gooien van een of meerdere ste(e)n(en), althans een of meerdere hard(e) voorwerp(en) tegen het hoofd en/of de rug en/of het (linker)scheenbeen, althans het lichaam;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3. De geldigheid van de dagvaarding.
3.1 Het standpunt van de verdediging
Namens de verdachte heeft de raadsvrouw gesteld dat de tenlastelegging met betrekking tot het onder eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde nietig is, aangezien hier slechts vermeld staat dat het feit is gepleegd 'te 's-Gravenhage'. Het niet in de tenlastelegging aangeven waar in Den Haag het feit gepleegd zou zijn, zou naar de mening van de raadsvrouw moeten leiden tot nietigheid van dit onderdeel van de tenlastelegging.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat aan de minimumvereisten is voldaan voor wat betreft het onder eerste cumulatief/alternatief, aangezien het hier medeplegen van een poging tot zware mishandeling betreft.
Dat onder het tweede cumulatief/alternatief wel een straatnaam is vermeld, heeft te maken met het feit dat dit openlijk geweld betreft en er derhalve bij 'op de openbare weg' dient te worden verduidelijkt welke openbare weg dit is.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering schrijft naar het oordeel van de rechtbank in zijn algemeenheid niet voor hoe specifiek de vereiste plaatsbepaling moet zijn.Afhankelijk van de context en het soort delict kan specifiekere plaatsaanduiding noodzakelijk zijn, hetgeen zich volgens de rechtbank in casu ten aanzien van het onder het eerste cumulatief/alternatief niet voordoet.. Ter terechtzitting is daarbij gebleken dat het bij de verdachte duidelijk is waar dit telastegelegde zou zijn begaan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de dagvaarding ten aanzien van het onder eerste cumulatief/alternatief voldoet aan de vereisten die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering stelt.
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
Het standpunt van de officier van justitie komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van een man door met drie stenen tegen het hoofd, de rug en het scheenbeen te gooien, alsmede dat de verdachte samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen deze man door deze te slaan en schoppen en met stenen naar hem te gooien.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte de feiten heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat niet valt vast te stellen dat de verdachte één van de daders is. Ten aanzien van de verklaring van getuige [getuige] bij de rechter-commissaris heeft de raadsvrouw gesteld dat deze niet voor het bewijs kan worden gebruikt, omdat deze verklaring te laat aan het dossier is toegevoegd. Door deze verklaring eerst ter zitting aan het dossier toe te voegen, handelt de officier van justitie in strijd met de goede procesorde. In het geval de rechtbank de verklaring van [getuige] bij de rechter-commissaris wel toelaat, heeft de raadsvrouw verzocht om de vader van [getuige] te horen. De raadsvrouw heeft verder haar twijfels omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen geuit. Zo komt geen van de signalementen die de aangever opgeeft overeen met dat van de verdachte. Verder is het opmerkelijk dat verbalisanten de verdachte herkennen aan zijn jas, postuur en gelaat, terwijl getuige [getuige] verklaart dat er nog een jongen met een gezet postuur en witkleurige jas aanwezig was. Bovendien zijn op de beelden van camera 7 de gezichten niet herkenbaar in beeld te zien.
De raadsvrouw heeft gesteld dat er weliswaar een belastend tapgesprek van de verdachte in het dossier aanwezig is, doch dat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat dit slechts grootspraak was.
Alles bij elkaar is het bewijs te mager om vast te stellen dat de verdachte bij de telastegelegde feiten betrokken was, althans dat er een nauwe en bewuste samenwerking was tussen de verdachte en de medeverdachten.
4.3 De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af. 1
Op 3 maart 2011 loopt [aangever] (hierna: de aangever) in de Zusterstraat te Den Haag. Er komen drie Marokkaanse jongeren in zijn richting lopen die zich breed maken, waardoor er onvoldoende ruimte is om langs elkaar te kunnen lopen. Bij het passeren krijgt de aangever een elleboogstoot. Er ontstaat een woordenwisseling tussen de aangever en de jongens. De aangever vervolgt zijn weg naar de supermarkt aan de Zusterstraat en merkt dat hij wordt gevolgd door de Marokkaanse jongens. De jongens roepen tegen hem: 'je moet niet zo bijdehand doen, dit is niet goed voor je, je komt zo wel'.
Eén van de jongens maakt een snijbeweging langs zijn hals en een aantal jongens zijn aan het telefoneren. De aangever voelt zich hierdoor bedreigd. Als de aangever uit de supermarkt loopt, ontstaat er opnieuw een confrontatie. De jongens vragen hem: 'wat is jouw probleem', waarop aangever antwoordt dat hij geen probleem heeft maar dat de jongens een probleem maken. De Marokkaanse jongen die eerder een snijgebaar maakte, zegt tegen aangever: 'zal ik even je tanden uit je bek slaan?' Als de aangever de hoek van de Zusterstraat omloopt, beginnen de gewelddadigheden.
De aangever wordt ingesloten tegen de gevel en de jongens beginnen te duwen. Er komen van drie kanten andere Marokkaanse jongens aanrennen. Als de aangever probeert terug te lopen naar de supermarkt, krijgt hij een harde klap op zijn achterhoofd waarbij zijn petje afvalt. De Marokkaanse jongens trappen en slaan hem diverse malen tegen zijn benen, in het gezicht en op het hoofd. Eén van de jongens rent met een betonnen steen van een nabijgelegen bouwplaats in zijn hand in de richting van de aangever en gooit deze naar hem. De steen raakt het hoofd van aangever. Vervolgens trekt de groep de aangever naar de grond en de aangever krijgt schoppen en klappen op zijn hoofd en in zijn zij. Er wordt een tweede steen gegooid, nu tegen zijn linkerscheenbeen. Als aangever omhoog probeert te komen, wordt er een derde steen gegooid, nu tegen zijn rug. De groep van ongeveer acht Marokkanen blijft schoppen en trappen tegen zijn hele lichaam. Uiteindelijk laat de groep hem met rust. De aangever heeft pijn op zijn hoofd en aan zijn been en zijn lichaam.2 Hij heeft wonden op zijn hoofd en aan zijn been 3 en hij heeft letsel aan zijn pink4 waarvoor hij in het ziekenhuis is behandeld.
De verdachte is aanwezig geweest bij het incident en heeft ook gezien dat tegen de aangever geweldshandelingen zijn gepleegd 5, doch heeft ontkend dat hij enig aandeel hierin heeft gehad.
Anders dan de raadsvrouw stelt, acht de rechtbank het verzoek van de officier van justitie ter terechtzitting tot toevoeging van de RC-verklaring van de getuige [getuige] aan het dossier tijdig. Gelet op de omvang van het stuk en de inhoud daarvan alsook het feit dat de raadsvrouw ter zitting in de gelegenheid is gesteld het overgelegde stuk met de verdachte te bespreken, is niet in strijd gehandeld met de goede procesorde. Het voorwaardelijke verzoek tot het horen van de vader van getuige [getuige] wijst de rechtbank af, nu het onderdeel van de verklaring van getuige [getuige] waarop het verzoek van de raadsvrouw ziet, niet voor het bewijs van het telastegelegde feit wordt gebruikt.
Overweging ten aanzien van het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde
De rechtbank is, in tegenstelling tot de raadsvrouw, van oordeel dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten en baseert zich op de volgende bewijsmiddelen.
De getuige [getuige] heeft verklaard dat de verdachte één van de jongens was die erbij stond toen er bakstenen naar de aangever werden gegooid. 6
Dat deze getuige, zoals door de verdediging is gesteld, mogelijk onjuist verklaart over de aanwezigheid van de verdachte voorafgaand aan het feit, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niets aan af, nu de stenen pas ná de confrontatie tussen de aangever en de verdachten zijn gegooid en de verdachte ook zelf heeft verklaard bij de confrontatie aanwezig te zijn geweest.
Voorts heeft de verdachte zelf in een telefoongesprek met ene [A] (achternaam onbekend) gezegd dat hij samen met [B] (fonetisch), [C] en [D] (fonetisch) stenen op een man kapot geslagen heeft en dat de camera dit heeft opgenomen. De verdachte vertelt aan [A] "Je ziet me live dat ik hem sla".7 8
Dat de verdachte dit zou hebben gezegd uit grootspraak en dat hij de namen, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, heeft verzonnen acht de rechtbank ongeloofwaardig, aangezien de verdachte exact die namen noemt van de jongens die als medeverdachten voor de feiten zijn aangehouden en zijn vervolgd en ook de precieze details, waaronder het kapot slaan van stenen op het slachtoffer (drie stenen) met betrekking tot het feit noemt.
De verdachte heeft verder gesteld dat hij zich zou hebben gedistantieerd van het feit. Ook dit acht de rechtbank ongeloofwaardig.
De verdachte is duidelijk in beeld te zien op camera 6, waarop hij samen met de andere jongens rent, kennelijk naar de aangever toe. 9
Voor medeplegen is vereist dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en dat de daders willens en wetens samenwerken tot het verrichten van de strafbare gedraging. Het is daarvoor niet vereist dat alle medeplegers de uitvoeringshandeling(en) mede verrichten. Uit het feit dat de verdachte samen met de andere jongens naar aangever toe rent, zoals blijkt uit het camerabeeld 6, en dat alle jongens met de vuisten hebben geslagen, zoals getuige [getuige] heeft verklaard,10 alsmede zijn mededelingen in voornoemd telefoongesprek volgt dat verdachte en de medeverdachten gezamenlijk en in een nauwe en bewuste samenwerking geweld hebben gebruikt tegen de aangever.
Alles beziend komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte valt aan te merken als medepleger van de poging tot zware mishandeling.
Overweging ten aanzien van het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde
Als ook onder het eerste cumulatief/alternatief overwogen heeft de verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank niet gedistantieerd van het feit.
Naast de hiervoor vermelde bewijsmiddelen neemt de rechtbank tevens het volgende in ogenschouw.
Uit een ander tapgesprek blijkt dat de verdachte ook één van degenen is geweest die de aangever heeft geslagen. De verdachte vertelt aan zijn moeder dat hij ruzie had met een man en dat hij hem heeft geslagen en dat een paar jongens hem hebben geholpen. 11
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dit als smoesje aan zijn moeder vertelde, omdat hij uit wilde gaan. Gelet op het tijdstip van het gesprek, te weten om 09:48 uur in de ochtend en de verdere inhoud van het gesprek, acht de rechtbank ook deze verklaring van de verdachte ongeloofwaardig.
Voorts heeft de getuige [getuige] verklaard dat alle jongens, waaronder de verdachte, de aangever met vuisten sloegen. 12
Alles in onderlinge samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte zich tevens schuldig heeft gemaakt aan openlijk in vereniging geweld plegen tegen de aangever.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
hij op 03 maart 2011 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [aangever], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, telkens met dat opzet meermalen stenen heeft gegooid tegen het achterhoofd en de rug en het linkerscheenbeen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 03 maart 2011 te 's Gravenhage met anderen, op de openbare weg, de Zusterstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever], welk geweld bestond uit
* het slaan en stompen in het gezicht en tegen het hoofd en tegen het lichaam en
* het schoppen en trappen tegen de benen en het lichaam en
* het gooien van meerdere stenen tegen het hoofd en de rug en het linkerscheenbeen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
5. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
6. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij gewijzigde dagvaarding onder eerste cumulatief/alternatief en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 8 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de Reclassering Nederland en een locatieverbod voor de duur van 6 maanden, inhoudende dat de verdachte zich niet mag begeven in de straten Zusterstraat, Schapenlaan, 's-Gravenzandelaan en Van Goghstraat te 's-Gravenhage.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit bij bewezenverklaring van de feiten rekening te houden met de positieve wending die de verdachte aan zijn leven heeft gegeven en derhalve geen jeugddetentie op te leggen. Naar de mening van de raadsman is het opleggen van een werkstraf en een deels voorwaardelijke straf meer van toepassing.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de oplegging van na te melden straf in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging.
Zij hebben het slachtoffer ingesloten en hem vervolgens fors geslagen en geschopt, ook nadat het slachtoffer op de grond gevallen was. Tevens is er door de groep een drietal stenen naar het slachtoffer gegooid, die hem geraakt hebben tegen het hoofd, de rug en het scheenbeen. Zij hebben daarbij het slachtoffer verwondingen toegebracht. Dat het letsel van het slachtoffer niet nog ernstiger was, is geenszins aan de verdachten te danken.
Daarnaast heeft de verdachte ook door zijn voortdurende aanwezigheid in de groep bijgedragen aan een sfeer van intimidatie en bedreiging.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk geweld nog lang de lichamelijke en/of psychische gevolgen daarvan kunnen dragen. Door zijn handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van anderen. Dergelijke feiten leiden daarnaast tot gevoelens van onrust in de samenleving, met name in de directe omgeving van de plaats van de delicten, en in het bijzonder bij het slachtoffer. Het gaat hier bovendien om een typisch geval van zinloos geweld, waarvoor de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid wenst te nemen.
In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het uittreksel Justitiële Documentatie, in het verleden slechts één keer een transactie ter zake van een overtreding heeft gekregen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 23 december 2011, opgemaakt en ondertekend door [raadsonderzoeker] (raadsonderzoeker) en [teamleider] (teamleider). Hierin wordt geadviseerd om een voorwaardelijke werkstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de Reclassering Nederland, ook als dit inhoudt dat de verdachte meewerkt aan onderzoek en eventuele behandeling bij De Waag.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest passend en geboden. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding, gelet op de ernst van de feiten, tevens een werkstraf van na te melden duur op te leggen.
De rechtbank zal hiermee een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist, aangezien zij meer dan de officier van justitie rekening houdt met de nog jonge leeftijd van de verdachte en zijn beperkte strafblad.
De rechtbank is bij het bepalen van de straf ervan uitgegaan dat de feiten zijn gepleegd vanuit de dynamiek van de groep overlastgevende jongeren in de omgeving van de Zusterstraat, zoals geschetst in het onderhavige strafdossier.
Als extra waarborg om de verdachte te weerhouden van het plegen van strafbare feiten en om de behandeling en begeleiding van de verdachte zeker te stellen, zal de rechtbank verder een aanzienlijke voorwaardelijke jeugddetentie opleggen met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, ook als dit inhoudt meewerken aan nader onderzoek en eventuele behandeling bij De Waag.
Daarnaast overweegt de rechtbank ten aanzien van het gevorderde locatieverbod dat dit, gelet op de ernst van de feiten, die voortvloeien uit de groepsdynamiek van de groep overlastgevende jongeren waartoe de verdachte behoort, als bijzondere voorwaarde passend en noodzakelijk is.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
14d, 45, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij gewijzigde dagvaarding onder eerste cumulatief/alternatief en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van eerste cumulatief/alternatief
MEDEPLEGEN VAN POGING TOT ZWARE MISHANDELING;
ten aanzien van tweede cumulatief/alternatief
OPENLIJK IN VERENIGING GEWELD PLEGEN TEGEN PERSONEN;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 137 (honderd zevenendertig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 90 (negentig) DAGEN niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarden:
* dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt meewerken aan nader onderzoek en eventuele behandeling bij De Waag;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, juncto 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
* dat de veroordeelde gedurende de eerste 6 (zes) maanden van de proeftijd zich niet in de na te noemen straten mag begeven, te weten: Zusterstraat, Schapenlaan, 's-Gravenzandelaan en Van Goghstraat te 's-Gavenhage;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 60 (zestig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van 30 (dertig) DAGEN.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Borkent, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.C. U-A-Sai, kinderrechter,
en mr. H.M. Boone, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van R. van Ast-Natadiningrat, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 januari 2012.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina's betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1513/2011046290, doorgenummerd blz. 1 tot en met 193, 194 tot en met 337, 338 tot en met 401 en 402 tot en met 417.
2 Proces-verbaal van aangifte [aangever], p. 29, 30 en 31
3 Foto's letsel, p. 34 tot en met 39
4 Medische informatie, p. 41
5 Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 16 januari 2012, verklaring van verdachte [verdachte]
6 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige], p. 60
7 Tapgesprek d.d. 10 juni 2011 te 19:12.42 uur, p. 311
8 Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 16 januari 2012, verklaring van verdachte [verdachte]
9 Cameraprint camera 6, p. 70
10 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] p. 61
11 Tapgesprek d.d. 4 juni 2011 te 09:48:16 uur, p. 304
12 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige], p. 61