ECLI:NL:RBSGR:2012:BV1722

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
389066 - HA ZA 11-709
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van stucwerkzaamheden door stucadoorsbedrijf aan gedaagden

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage, vorderde het stucadoorsbedrijf [A] & Zoon BVBA betaling van € 6.254,26 van de gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], voor stucwerkzaamheden die door de vader en stiefbroer van [gedaagde sub 1] waren uitgevoerd. De werkzaamheden werden verricht zonder voorafgaande prijsafspraken of offertes, wat leidde tot een geschil over de inhoud van de overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een overeenkomst tot opdracht, waarbij de gedaagden redelijkerwijs konden verwachten dat de kosten voor de werkzaamheden in rekening zouden worden gebracht, ondanks dat deze in een familierelatie waren uitgevoerd.

De rechtbank stelde vast dat de gedaagden niet konden aantonen dat de werkzaamheden als vriendendienst waren uitgevoerd, en dat zij derhalve verantwoordelijk waren voor de materiaalkosten en de kosten voor het personeel van het stucadoorsbedrijf. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden recht hadden op vergoeding van de materiaalkosten en de kosten voor brandstof, maar dat de uren van de vader en de stiefbroer niet in rekening konden worden gebracht. Uiteindelijk werd een bedrag van € 2.356,-- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

De rechtbank gaf de gedaagden de opdracht om te bewijzen dat er contante betaling van € 1.500,-- had plaatsgevonden aan de stiefbroer, en bepaalde dat getuigenverhoren zouden plaatsvinden op een van de voorgestelde data. De proceskosten werden gecompenseerd, gezien de familierelatie tussen partijen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 389066 / HA ZA 11-709
Vonnis van 18 januari 2012
in de zaak van
de rechtspersoon naar Belgisch recht
STUKADOORSBEDRIJF [A] & ZOON BVBA,
gevestigd te [woonplaats], België,
eiseres,
advocaat mr. G. Janssen te 's-Gravenhage,
tegen
1.[gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2.[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. W.J.H. Dingemanse te Goes.
Partijen zullen hierna het stucadoorsbedrijf en [gedaagden c.s.] genoemd worden. Gedaagden zullen, waar nodig, ook [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden genoemd.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 februari 2011;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- het tussenvonnis van 14 september 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 26 augustus 2011 en de daarin genoemde stukken.
1.2.Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.De bestuurders van het stucadoorsbedrijf zijn de vader en de stiefbroer van [gedaagde sub 1]. Dezen worden hierna aangeduid als de vader en de stiefbroer.
2.2.Nadat [gedaagden c.s.] een nieuwbouwwoning hadden gekocht hebben de vader en de stiefbroer hun een bezoek gebracht. Daarbij is gesproken over het uitvoeren van stucwerk, zonder dat er over een prijs is gesproken. Er is geen offerte of prijsopgave gemaakt. In de woning van [gedaagden c.s.] zijn vervolgens stucwerkzaamheden verricht. Daarbij is gebruik gemaakt van personeel van het stucadoorsbedrijf.
2.3.De vader en de stiefbroer hebben in het verleden bij [gedaagden c.s.] werkzaamheden verricht om niet. Ook bij andere familieleden hebben zij bij gelegenheid (maar niet altijd) gewerkt waarbij alleen materiaalkosten in rekening zijn gebracht.
De werkzaamheden zijn verricht op drie achtereenvolgende zaterdagen.
2.4.De werkzaamheden zijn niet voltooid.
2.5.het stucadoorsbedrijf heeft [gedaagden c.s.] een factuur gezonden voor de verrichte werkzaamheden ten bedrage van € 5.449,01.
3.Het geschil
3.1.Het stucadoorsbedrijf vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagden c.s.] tot betaling van € 6.254,26, vermeerderd met rente en kosten. Dit bedrag bestaat uit de gefactureerde hoofdsom, rente tot aan de dagvaarding, zijnde € 105,25 en buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 700,--.
3.2.[gedaagden c.s.] voeren verweer.
3.3.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.[gedaagden c.s.] hebben in de stukken die zij hebben toegezonden aangevoerd dat het stucadoorsbedrijf hen ten onrechte heeft gedagvaard omdat niet zij, maar de vader en de stiefbroer de wederpartij zijn geweest bij de uitvoering van de werkzaamheden. Dit verweer wordt gepasseerd. Tussen partijen is een afspraak gemaakt om stucadoorswerkzaamheden te verrichten. Aangenomen kan worden dat [gedaagden c.s.] beoogden dat de vader en de stiefbroer die werkzaamheden verrichtten in hun professsionele hoedanigheid. Niet in geschil is dat [gedaagden c.s.] de materiaalkosten dienden te vergoeden. Niet in geschil is dat gebruik is gemaakt van personeel van het stucadoorsbedrijf. Het werk dat verricht is betreft werk dat het stucadoorsbedrijf dagelijks verrichte en de vader en stiefbroer zijn bestuurders van het stucadoorsbedrijf. Een en ander brengt mee dat, ook als de uren van de vader en de broer dan niet gerekend zouden worden, [gedaagden c.s.] redelijkerwijs konden verwachten dat een factuur zou worden gestuurd door het stucadoorsbedrijf.
4.2.Tussen partijen is sprake van een overeenkomst tot opdracht. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag wat de inhoud is geweest van de overeenkomst op grond waarvan de werkzaamheden zijn verricht, met betrekking tot de prijs. Het stucadoorsbedrijf heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat de werkzaamheden in het huis van [gedaagden c.s.] zijn uitgevoerd op regiebasis. [gedaagden c.s.] hebben dit gemotiveerd betwist en aangevoerd dat zij ervan uitgingen dat sprake zou zijn van een vriendendienst waarbij de uren niet in rekening zouden worden gebracht.
4.3.In dit geval, waarin partijen hun overeenkomst niet op schrift hebben gesteld, dient de vraag wat de inhoud van de overeenkomst behelst, te worden beantwoord aan de hand van hetgeen partijen over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen redelijkerwijs hebben kunnen begrijpen.
4.4.Gelet op hetgeen onder de feiten is overwogen blijkt dat de vader en de stiefbroer bij een privébezoek hebben gesproken over het verrichten van werkzaamheden. De werkzaamheden zijn ook in hun privétijd verricht. Gelet op het feit dat al eerder sprake is geweest van een vriendendienst tussen [gedaagden c.s.] en de vader en de stiefbroer brengt mee dat van hen verwacht had mogen worden dat zij zouden hebben aangegeven dat er deze keer geen sprake kon zijn van een vriendendienst. Gesteld noch gebleken is dat zij dit hebben aangegeven. Dat zij in het geheel niet over de prijs hebben gesproken is onvoldoende basis om aan te nemen dat geen sprake was van een vriendendienst. Dit wijst er veeleer op dat dat wel het geval was. Nu de vader en de stiefbroer hebben nagelaten aan te geven dat geen sprake was van een vriendendienst, mochten [gedaagden c.s.] er, gelet op de familierelatie en de eerder als vriendendienst verrichte werkzaamheden, ook deze keer redelijkerwijs van uitgaan dat sprake was van een vriendendienst. Dat later onenigheid zou zijn ontstaan in de familiesfeer, waardoor bij de vader en de broer alsnog de wens zou zijn opgekomen de gewerkte uren volledig in rekening te brengen, doet daar niet aan af. Het gaat om de verklaringen en gedragingen bij de totstandkoming van de overeenkomst. Het betalingsbewijs voor werkzaamheden die de vader in het verleden heeft verricht voor de zus van [gedaagde sub 1], is irrelevant, nu dit niets zegt over hetgeen tussen partijen is besproken. Aan die stelling van het stucadoorsbedrijf dat sprake was van regie dient voorbij te worden gegaan.
4.5.Zoals [gedaagden c.s.] ook zelf aangeven, betekent dat niet dat de vader en de stiefbroer in het geheel niets in rekening mogen brengen, maar hebben zij recht op vergoeding van de materiaalkosten en de kosten voor brandstof om de afstand naar de woning van [gedaagden c.s.] te overbruggen. Tot de kosten voor materiaal dienen redelijkerwijs ook de onkosten te worden gerekend die zijn gemaakt voor het inschakelen van werknemers van het stucadoorsbedrijf, niet zijnde de vader of de stiefbroer. Zonder nadere afspraak konden [gedaagden c.s.] er redelijkerwijs niet van uitgaan dat ook de uren die de vader en de broer aan een derde dienden uit te betalen niet vergoed behoefden te worden.
4.6.Uit de als productie 1 bij dagvaarding overgelegde factuur blijkt dat de materiaalkosten € 1.083 bedragen. Ter zitting hebben [gedaagden c.s.] verklaard dat zij het totaal van materiaalkosten en benzine inschatten op € 1.200. Dit heeft het stucadoorsbedrijf niet meer betwist en het bedrag komt de rechtbank niet onredelijk voor, zodat de rechtbank dit bedrag als uitgangspunt zal hanteren. Hierbij dienen dan de kosten voor het personeel van het stucadoorsbedrijf te worden opgeteld. De factuur geeft geen nadere specificatie, maar uit de niet betwiste productie 5 bij dagvaarding kan worden opgemaakt dat 3 personen betrokken zijn geweest bij de werkzaamheden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de uren vermeld op de factuur door 3 dienen te worden gedeeld en dat eenderde van deze uren vergoed dient te worden. Dat betreft (afgerond) het bedrag van € 1.156,--. Dit betekent dat € 2.356,-- in totaal toewijsbaar is (te verhogen met BTW). Tegen de met ingang van 26 juni 2010 gevorderde wettelijke rente is als zodanig geen verweer gevoerd. Deze is derhalve toewijsbaar.
4.7.Bij wege van verweer stellen [gedaagden c.s.] zich op het standpunt dat het werk niet goed is uitgevoerd. Ter comparitie van partijen heeft [gedaagde sub 1] verklaard dat zij geen probleem zou hebben gemaakt van de gebreken als het werk verricht zou zijn als familiedienst. Nu uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat daarvan sprake is, gaat de rechtbank ervan uit dat de gebreken daarmee niet meer aan de orde zijn. Dit verweer behoeft daarmee geen verdere bespreking meer.
4.8.[gedaagden c.s.] stellen zich voorts op het standpunt dat [gedaagde sub 2] in overleg met het stucadoorsbedrijf € 1.500,-- in contanten aan de stiefbroer heeft voldaan. Het stucadoorsbedrijf heeft dit gemotiveerd betwist. Indien het verweer van [gedaagden c.s.] juist is, dient dit in mindering te worden gebracht op het toe te wijzen bedrag.
4.9.Het is aan [gedaagden c.s.] om deze stelling, gelet op die betwisting te bewijzen. Zij zullen ook tot dit bewijs worden toegelaten. Voor zover zij het bewijs willen leveren door het horen van [gedaagde sub 2] als getuige zal de rechtbank uit proceseconomische overwegingen en teneinde [gedaagden c.s.] een reële inschattingsmogelijkheid te geven met betrekking tot hun proceskansen een voorlopige waardering uitspreken. Deze voorlopige bewijswaardering heeft betrekking op de waardering van het bewijs zoals dit op grond van het procesdossier thans voorligt. Daarbij wordt opgemerkt dat deze voorlopige bewijswaardering op grond van de bewijsmiddelen die thans voorliggen, op geen enkele wijze vooruitloopt op de bewijswaardering voor zover [gedaagden c.s.] meer of ander bewijs naar voren zullen brengen.
4.10.De rechtbank gaat er bij deze voorlopige bewijswaardering veronderstellenderwijs van uit dat [gedaagde sub 2] de verklaring die hij ter comparitie heeft afgelegd, inhoudende dat hij op 28 februari 2010 aan de stiefbroer Euro 1.500,-- ter hand heeft gesteld, onder ede zal herhalen en dat het stucadoorsbedrijf bij de betwisting zal blijven. De verklaring van [gedaagde sub 2] als getuige geldt als verklaring van een partijgetuige. Het betreft immers een verklaring omtrent een door [gedaagden c.s.] te bewijzen feit. Ingevolge artikel 164, lid 2, van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering kan de verklaring van een partijgetuige omtrent door die partij te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Ter comparitie heeft [gedaagde sub 2] verklaard dat er geen (schriftelijk) bewijs is van de betaling. Hij heeft daaraan toegevoegd dat hij geen kwitantie heeft en dat hij ook geen bon van een pinautomaat of creditcard kan overleggen waaruit blijkt dat hij dat bedrag concreet heeft opgenomen. Dat betekent dat vooralsnog de verklaring van [gedaagde sub 2] het enige bewijs is van de betaling. Ingevolge voornoemde wetsbepaling is de enkele verklaring van [gedaagde sub 2] onvoldoende om het bewijs geleverd te achten. Dit betekent dat [gedaagden c.s.] additioneel bewijs dienen te leveren, dat de verklaring van [gedaagde sub 2] kan ondersteunen. Verklaringen van derden die kunnen verklaren dat zij van [gedaagden c.s.] of [gedaagde sub 2] hebben gehoord dat [gedaagde sub 2] heeft betaald zijn als ondersteunend bewijs onvoldoende, nu [gedaagden c.s.] de betaling dienen te bewijzen.
4.11.Voorts overweegt de rechtbank dat het - gelet op het beperkte bewijsthema - uit proceseconomische overwegingen gewenst is dat de enquête en de contra-enquête direct aansluitend aan elkaar zullen plaatsvinden. De rechtbank geeft de raadslieden in overweging met elkaar in overleg te treden teneinde dit te effectueren.
4.12.Voor het geval partijen, gelet op de familieband, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zouden willen pogen een regeling in der minne te bereiken, spreekt de rechtbank reeds nu uit dat zij vooralsnog in de omstandigheid dat tussen partijen sprake is van en familierelatie, aanleiding ziet de proceskostent te compenseren, in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.De beslissing
De rechtbank
5.1.draagt [gedaagden c.s.] op te bewijzen dat [gedaagde sub 2] op 28 februari 2010 aan de stiefbroer € 1.500,-- contant ter hand heeft gesteld, tot betaling van de overeengekomen werkzaamheden,
5.2.bepaalt dat, indien [gedaagden c.s.] het bewijs door middel van getuigen willen leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. M.C.M. van Dijk in het paleis van justitie te Den Haag aan de Prins Clauslaan 20 op maandag 26 maart 2012 van 13.00 tot 15.00 uur OF op donderdag 29 maart 2012 van 9:30 tot 12:00 uur OF op maandag 2 april 2012 van 13.00 tot 15.00 uur ,
5.3.bepaalt dat de contra-enquête zal plaatsvinden op hetzelfde tijdstip;
5.4.bepaalt dat [gedaagden c.s.], binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk ter attentie van de roladministratie van de sector civiel aangeeft op welke van de hiervoor onder 5.2 genoemde data partijen hun getuigen willen doen horen; indien de rechtbank niets van partijen mocht vernemen, zal de rechtbank zelf het getuigenverhoor op een van de drie data vaststellen, IN DIT LAATSTE GEVAL WORDT GEEN UITSTEL OF AANHOUDING MEER VERLEEND,
5.5.bepaalt dat [gedaagden c.s.], indien zij het bewijs niet door getuigen willen leveren maar door overlegging van bewijsstukken en / of door een ander bewijsmiddel, zij dit binnen twee weken na de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank - ter attentie van de roladministratie van de sector civiel - en aan de wederpartij moeten opgeven; in dat geval zal het getuigenverhoor geen doorgang vinden en zal de zaak naar een nader te bepalen rolzitting worden verwezen voor het nemen van een akte met dit doel door [gedaagden c.s.],
5.6.bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.M. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2012