Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [1965], van (gestelde) Soedanese nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. B. Snoeij, advocaat te Amsterdam
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.S.M. Rietveld, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Op 25 mei 2011 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft een eerder beroep tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard.
Verweerder heeft op 2 januari 2011 de rechtbank kennis gegeven van een op 24 november 2011 genomen besluit de duur van de bewaring te verlengen.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter openbare zitting van 17 januari 2012. Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigde.
1. Verweerder heeft op 2 januari 2011 de rechtbank kennis gegeven van een op 24 november 2011 genomen besluit de duur van de bewaring te verlengen. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat in haar visie deze kennisgeving is gebaseerd op het op 31 december 2011 in werking getreden artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000, in combinatie met artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000. Eiser heeft zich hieromtrent gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt.
2. In artikel 94, eerste lid, Vw 2000 is bepaald dat uiterlijk op de achtentwintigste dag na de bekendmaking van een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in de artikelen 6, 58 en 59 van de Vw 2000 Onze Minister de rechtbank hiervan in kennis stelt, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld. Zodra de rechtbank de kennisgeving heeft ontvangen wordt de vreemdeling geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
3. Per 31 december 2011 is in werking getreden artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000. Hierin is – voor zover van belang – bepaald dat het eerste, derde en vierde lid van overeenkomstige toepassing zijn op een besluit tot verlenging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59, zesde lid (cursivering van de rechtbank).
4. Ook is per 31 december in werking getreden het nieuwe artikel 59, vijfde lid, van de Vw 2000, waarin is bepaald dat onverminderd het vierde lid de bewaring krachtens het eerste lid niet langer dan zes maanden duurt.
In het nieuwe artikel 59, zesde lid, staat dat in afwijking van het vijfde lid en onverminderd het vierde lid de bewaring krachtens het eerste lid ten hoogste met nog eens twaalf maanden kan worden verlengd, indien de uitzetting, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
5. De rechtbank constateert dat het verlengingsbesluit dateert van voor 31 december 2011, zodat dit is genomen onder het oude recht, zoals dit gold tussen 25 december 2010 (het einde van de implementatietermijn van de Terugkeerrichtlijn) en 31 december 2011. De te beantwoorden vraag is of de kennisgevingregeling voor verlengingsbesluiten, die op 31 december 2011 met artikel 94 vijfde lid Vw 2000 is ingevoerd, ook geldt voor verlengingsbesluiten die voor die datum zijn genomen.
6. De rechtbank stelt voorop dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 25 maart 2011 (LJN: BP9560) ten aanzien van een onder het oude recht genomen verlengingsbesluit, onder meer het volgende heeft overwogen:
“2.5.3.3 Artikel 15, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn vergt dat de Minister indien hij bij ommekomst van de in het vijfde lid van dat artikel genoemde termijn de bewaring toch wil laten voortduren, beoordeelt of is voldaan aan de in dat artikellid gestelde voorwaarden en of de bewaring ook overigens nog gerechtvaardigd is te achten. Zonder zodanige beoordeling is de voortzetting van de bewaring niet toegestaan. De schriftelijke beslissing van de minister de duur van de bewaring te verlengen is derhalve gericht op rechtsgevolg en moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dit besluit zal hierna als verlengingsbesluit worden aangeduid. (….)
2.5.3.5 Op grond van een richtlijnconforme uitleg kan in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a een wettelijke grondslag voor het nemen van een verlengingsbesluit worden gevonden.(…)
2.5.3.7 Het verlengingsbesluit valt onder het bereik van artikel 96, eerste lid, Vw 2000, welke bepaling ziet op de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel.”
7. De rechtbank concludeert dat artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000 niet van toepassing is op verlengingsbesluiten die dateren van voor 31 december 2011 aangezien deze verlengingsbesluiten niet, zoals artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000 vereist, zijn gebaseerd op het nieuwe artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000, maar op artikel 59, eerste lid, onder a van de Vw 2000.
8. Het verlengingsbesluit in deze zaak dateert van 24 november 2011, zodat de kennisgevingregeling van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 daar, gelet op het voorgaande, niet op van toepassing is. Omdat de kennisgevingregeling niet van toepassing is, merkt de rechtbank de brief van verweerder van 2 januari 2011 niet aan als een kennisgeving in de zin van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 en wordt eiser niet geacht beroep te hebben ingesteld tegen het verlengingsbesluit.
9. De rechtbank concludeert dan ook dat in de onderhavige zaak geen beroep van eiser voorligt dat tot beoordeling van de voortduring van de bewaring door de rechtbank kan leiden. De rechtbank zal het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaren.
10. De rechtbank ziet geen ruimte de voortduring van de bewaring inhoudelijk te beoordelen. De rechtbank overweegt hierbij dat eiser tegen de voortduring van de vrijheidsontneming beroep kan instellen op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
- verklaart het beroep van eiser niet ontvankelijk;
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Dondorp, rechter, in aanwezigheid van mr. S.I. Euson, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat ingevolge artikel 95 Vw 2000 hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.