ECLI:NL:RBSGR:2012:BV1658

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12 / 318
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlengingsbesluit van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 17 januari 2012 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verlengingsbesluit van de bewaring van eiser, die sinds 21 juni 2011 in bewaring is. Eiser heeft op 4 januari 2012 beroep ingesteld tegen het verlengingsbesluit van 20 december 2011. De rechtbank overweegt dat het verlengingsbesluit dateert van voor de inwerkingtreding van de wetswijziging van 31 december 2011, waardoor artikel 94, vijfde lid (nieuw) van de Vreemdelingenwet 2000 niet van toepassing is op het beroep van eiser. De rechtbank beschouwt het beroep als ingesteld op grond van artikel 96, eerste lid, Vw 2000, dat betrekking heeft op de voortduring van de bewaring.

Tijdens de zitting is vastgesteld dat eiser, ondanks zijn stelling dat hij niet kan meewerken aan zijn uitzetting vanwege gezondheidsproblemen, geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn claims. De rechtbank oordeelt dat er wel degelijk zicht is op uitzetting, aangezien eiser op 26 augustus 2011 is gepresenteerd aan de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging van verweerder niet onterecht in het nadeel van eiser is uitgevallen, en dat de door eiser gestelde disproportionaliteit niet aan de orde is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open. De rechtbank heeft de zaak behandeld in enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, waarbij eiser en verweerder vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden. De uitspraak is mondeling gedaan na sluiting van het onderzoek ter zitting, conform artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 12 / 318
V-nr: [V-nr]
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 17 januari 2012 in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [1974], van (gestelde) Marokkaanse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. D.G. Metselaar, advocaat te Amsterdam
en
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.S.M. Rietveld, werkzaam bij de Immigratie en Naturalisatiedienst.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2012. Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigde.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Motivering
Eiser bevindt zich sinds 21 juni 2011 in bewaring en heeft op 4 januari 2012 beroep ingesteld tegen het verlengingsbesluit van 20 december 2011.
De rechtbank overweegt dat nu het verlengingsbesluit dateert van voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel 32 420 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van de richtlijn nr. 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (Pb EG L 348/98),
artikel 94, vijfde lid (nieuw) van de Vw 2000 niet op het beroep van toepassing is. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2011 (LJN: BP 9560) beschouwt de rechtbank het beroep van eiser als ingesteld op grond van artikel 96, eerste lid, Vw 2000 tegen de voortduring van de bewaring.
Anders dan eiser heeft gesteld is er wel zicht op uitzetting. Eiser is op 26 augustus 2011 gepresenteerd aan de Marokkaanse autoriteiten. Dit is nog niet zo lang geleden dat gezegd kan worden dat bij eisers volledige en actieve medewerking geen zicht op uitzetting bestaat. De rechtbank overweegt hierbij dat verweerder de gebruiken van het diplomatieke verkeer dient te respecteren. De rechtbank acht aannemelijk dat een rappel op dossierniveau in dit stadium nog niet aan de orde is. Om die reden is de rechtbank met verweerder van oordeel dat er sprake is van zicht op uitzetting.
Op grond van artikel 15, zesde lid van de Terugkeerrichtlijn zijn er twee gronden voor het laten voortduren van de maatregel van bewaring na zes maanden, te weten: indien de betrokken onderdaan van een derde land niet meewerkt, of indien de nodige documentatie uit derde landen op zich laat wachten.
Verweerder heeft ter zitting betoogd dat laatstgenoemde grond zich voordoet en dat de documenten op korte termijn beschikbaar worden gesteld. Nu een concrete (korte) termijn voor de beschikbaarheid niet is genoemd, wordt naar het oordeel van de rechtbank aan deze grond niet voldaan.
Anders dan eiser is de rechtbank van mening dat de grond dat eiser niet meewerkt zich wel voordoet. De rechtbank constateert dat eiser ter onderbouwing van de LP-aanvraag geen documenten heeft overgelegd, dat hij in de vertrekgesprekken stelt dat hij niets kan ondernemen om daaraan te komen en dat dat ondermeer komt door de hoofdpijnen waaraan eiser zegt te lijden. Zonder verdere onderbouwing of het stellen van bijzondere omstandigheden acht de rechtbank niet aannemelijk dat eiser de vereiste medewerking niet kan verlenen.
Voor zover eiser heeft betoogd dat de Terugkeerrichtlijn bijzondere omstandigheden vereist voor (de voortduring van) de bewaring, overweegt de rechtbank dat voldoende is dat aan de in de Terugkeerrichtlijn vermelde voorwaarden voor verlenging na zes maanden is voldaan.
Gelet op hetgeen omtrent het niet meewerken is overwogen heeft verweerder de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiser laten uitvallen. De door eiser gestelde disproportionaliteit doet zich naar het oordeel van de rechtbank niet voor. Hierbij is mede van belang dat eiser naast het belang om in vrijheid te worden gesteld, geen bijzondere belangen heeft gesteld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. S.I. Euson mr. A.J. Dondorp
griffier rechter
afschrift verzonden op:
Conc.: SE
Coll: YHK
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.