RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummers: AWB 11/37308 en AWB 11/28043, V-nummer: [nummer],
uitspraak op het verzoek van
[naam], verzoekster,
gemachtigde: mr. M.C. de Jong, advocaat te Rotterdam,
tot herziening van de uitspraak van 15 september 2011 van deze rechtbank en nevenzittingsplaats in de zaak met procedurenummer AWB 11/28043 (hierna: uitspraak van 15 september 2011) in het geding tussen verzoekster en
de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. Ch.R. Vink, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft verzoekster op 29 augustus 2011 in vreemdelingenbewaring gesteld.
1.2. Bij faxbericht van 29 augustus 2011 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Dit beroep is geregistreerd onder procedurenummer AWB 11/28043 en ongegrond verklaard bij uitspraak van 15 september 2011.
1.3. Bij faxbericht van 24 oktober 2011 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. Dit beroep is geregistreerd onder procedurenummer AWB 11/34292 en gegrond verklaard bij uitspraak van 2 november 2011, waarbij de bewaring van verzoekster onmiddellijk is opgeheven, met toekenning van een schadevergoeding en veroordeling van verweerder in de proceskosten van verzoekster.
1.4. Op 29 augustus 2011 is aan verzoekster een terugkeerbesluit uitgereikt. Tegen dit terugkeerbesluit heeft verzoekster op 8 september 2011 een bezwaarschrift ingediend. Bij beslissing van 25 oktober 2011 heeft verweerder het bezwaar tegen het terugkeerbesluit kennelijk ongegrond verklaard.
Bij brief van 26 oktober 2011 heeft verzoekster tegen dit besluit beroep ingesteld. Op 2 november 2011 heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats het beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 oktober 2011 vernietigd en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van verzoekster tegen het terugkeerbesluit gegrond te verklaren en dat terugkeerbesluit te herroepen.
1.5. Bij faxbericht van10 november 2011 heeft verzoekster de rechtbank verzocht haar uitspraak van 15 september 2011 te herzien, het beroep van verzoekster in deze zaak alsnog gegrond te verklaren, verzoekster een schadevergoeding toe te kennen over de periode van 29 augustus 2011 tot en met 8 september 2011 en verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoekster.
1.6. Het verzoek is op 24 november 2011 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Verzoekster is ter zitting verschenen bij gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder verzocht zich nader te beraden over de vraag of verzoekster compensatie toekomt. Voorts heeft de rechtbank verzoekster in de gelegenheid gesteld te reageren.
1.7. Bij faxbericht van 23 december 2011 heeft verweerder, onder gelijktijdige verzending aan de gemachtigde van verzoekster, zijn standpuntbepaling aan de rechtbank verstrekt.
1.8. Bij faxbericht van 29 december 2011 heeft verzoekster gereageerd op het faxbericht van 23 december 2011 van verweerder.
1.9. Vervolgens heeft de rechtbank nadat partijen daartoe toestemming hebben verleend, het onderzoek zonder nadere zitting gesloten op 4 januari 2012.
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de rechtbank eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op uitzetting, door Onze Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, laatste volzin, van de Vw 2000 strekt het beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59 tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Ingevolge het vierde lid van artikel 94 van de Vw 2000 verklaart de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring gegrond, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw 2000 of bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
Ingevolge artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 verklaart de rechtbank het beroep (tegen het voortduren van de vrijheidsontneming) gegrond, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw 2000 of bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2.2. Verzoekster heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
Bij uitspraak van 2 november 2011 heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats het beroep tegen het terugkeerbesluit gegrond verklaard, het terugkeerbesluit van 29 augustus 2011 herroepen en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van
25 oktober 2011. Het vervolgberoep in de bewaringszaak is dezelfde dag gegrond verklaard en er is schadevergoeding toegekend vanaf 9 september 2011 tot en met 2 november 2011. Verzoekster vraagt thans om de uitspraak van 15 september 2011 te herzien. De redenen zijn erin gelegen dat indien de rechtbank ten tijde van de uitspraak van 15 september 2011 bekend was met de herroeping van het terugkeerbesluit, de rechtbank een andere uitspraak zou hebben gedaan. Daarmee is volgens verzoekster voldaan aan de voorwaarden onder a, b en c van artikel 8:88, eerste lid van de Awb. Verzoekster verzoekt het beroep gegrond te verklaren, een schadevergoeding toe te kennen over de periode van 29 augustus 2011 tot en met 8 september 2011 en verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoekster.
2.3. Verweerder heeft, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Er staat voor verzoekster geen bestuursrechtelijke rechtsgang open om financieel gecompenseerd te worden voor de door verzoekster gestelde geleden schade wegens onrechtmatige vrijheidsontneming. In het onderhavige geval is artikel 8:88 van de Awb niet van toepassing, omdat aan de voorwaarde van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a niet is voldaan. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit artikel niet ruimer uitgelegd kan worden. Volgens verweerder is niet gebleken dat er geen andere rechtsgang openstaat die de mogelijkheid biedt voor financiële compensatie.
2.4. De rechtbank oordeelt als volgt.
2.4.1. In geschil is of de herroeping van het terugkeerbesluit een feit is op grond waarvan de rechtbank de uitspraak van 15 september 2011 moet herzien. Verzoekster beroept zich hiervoor op artikel 8:88 van de Awb. Voor toepassing van dat artikel moet zijn voldaan aan de in dat artikel vermelde voorwaarden onder a, b en c.
Aan de eerste voorwaarde van artikel 8:88 Awb, zoals opgenomen in het eerste lid, aanhef en onder a, is voldaan. Door de terugwerkende kracht van de herroeping van het terugkeerbesluit, is thans een feit dat een rechtmatig terugkeerbesluit niet heeft bestaan. Het op 29 augustus 2011 in bewaring stellen zonder rechtmatig terugkeerbesluit is het feit op grond waarvan verzoekster herziening verzoekt. Dit feit heeft zich voorgedaan voor de uitspraak van 15 september 2011.
Ook aan de voorwaarde van artikel 8:88 Awb, eerste lid, aanhef en onder b is voldaan. Het feit dat het terugkeerbesluit onrechtmatig is, was bij verzoekster redelijkerwijs niet bekend vóór de uitspraak van 15 september 2011, in die zin dat zij de onrechtmatigheid van het terugkeerbesluit pas kon inroepen na de uitspraak van 2 november 2011 waarbij het terugkeerbesluit is herroepen.
Aan artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder c is eveneens voldaan nu, indien bekend was dat het terugkeerbesluit onrechtmatig was, de rechtbank tot een ander oordeel was gekomen in de uitspraak van 15 september 2011. Immers, uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 maart 2011 (LJN: BP9280) volgt dat een maatregel van bewaring, behoudens de in artikel 6 van de richtlijn benoemde uitzonderingsgevallen, uitsluitend mag worden opgelegd indien voorafgaand aan dan wel gelijktijdig met die maatregel een terugkeerbesluit is genomen. Gelet hierop verbindt de rechtbank aan de herroeping van het terugkeerbesluit de conclusie dat de rechtbank indien er ten tijde van haar oordeel bij de uitspraak van 15 september 2011 geen sprake was geweest van een terugkeerbesluit, het beroep niet ongegrond had verklaard en dat de maatregel van vreemdelingenbewaring dan ook ten onrechte heeft voortgeduurd.
De rechtbank zal het verzoek om herziening toewijzen.
2.4.2. Gelet op de toewijzing van het verzoek om herziening moet opnieuw worden beslist op het beroep van verzoekster in de zaak met procedurenummer AWB 11/28043.. Hiervoor onder 2.4.1. is overwogen dat de rechtbank indien er ten tijde van haar oordeel bij de uitspraak van 15 september 2011 geen sprake was geweest van een terugkeerbesluit, het beroep gegrond had verklaard en dat de maatregel van vreemdelingenbewaring dan ook ten onrechte heeft voortgeduurd. Omdat de bewaring van verzoekster al is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven.
Omdat hoger beroep open stond tegen de herziene uitspraak van de rechtbank in de zaak met met procedurenummer AWB 11/28043, staat eveneens hoger beroep open tegen de onderhavige, nieuwe uitspraak op het beroep van verzoekster van 29 augustus 2011. Tegen de toewijzing van het verzoek om herziening staat geen hoger beroep open.
2.4.3. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding over de periode van 29 augustus 2011 tot en met 8 september 2011, de periode waarover aan verzoekster nog geen schadevergoeding is toegekend. Met toepassing van de geldende normbedragen van € 105,- voor een dag detentie op een politiebureau en € 80,- voor een dag detentie in een huis van bewaring zou verzoekster, die op 2 september 2011 is overgeplaatst van een politiecel naar een huis van bewaring, over deze periode recht hebben op een schadevergoeding van € 900,-.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.966,50 (1 punt voor het beroepschrift van 29 augustus 2011, 1 punt voor het herzieningsverzoek van 10 november 2011, 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 8 september 2011 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 24 november 2011, 0,5 punt voor het als repliek aan te merken faxbericht van 29 december 2011 met een waarde per punt van € 437,- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat verzoekster nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat aan verzoekster ter zake van dit geschil een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald.
2.5. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- wijst het verzoek tot herziening van de uitspraak van 15 september 2011 toe;
- verklaart het beroep van verzoekster gegrond in de zaak met procedurenummer
AWB 11/28043;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan verzoekster een schadevergoeding toe van € 900,- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoekster in verband met de behandeling van het beroep en de herziening redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 1.966,50 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Aldus gegeven door mr. J.J. Klomp, rechter, en door deze en mr. A.J. den Besten, griffier, ondertekend.