ECLI:NL:RBSGR:2012:BV1383

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/27168 (tussenuitspraak)
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake motiveringsgebrek bij afwijzing verblijfsvergunning op basis van gezinshereniging

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage, gedateerd 17 januari 2012, wordt ingegaan op de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, ingediend door eiser op basis van bijzondere individuele omstandigheden. De rechtbank constateert dat verweerder, de Minister voor Immigratie en Asiel, in zijn besluit van 17 augustus 2011 niet is ingegaan op het beroep dat eiser in zijn bezwaarschrift heeft gedaan op de Gezinsherenigingsrichtlijn. Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoont, in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank besluit om verweerder in de gelegenheid te stellen dit gebrek te herstellen, conform artikel 8:51a van de Awb.

De rechtbank stelt een termijn van zes weken na verzending van de tussenuitspraak vast voor het herstel van het motiveringsgebrek. Tevens verzoekt de rechtbank verweerder om binnen twee weken na verzending van de tussenuitspraak kenbaar te maken of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. De rechtbank heropent het onderzoek en houdt verdere beslissingen aan totdat het motiveringsgebrek is hersteld. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door bestuursorganen en de rechten van eisers in het kader van het bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 11/27168, V-nummer: [nummer],
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht
in het geding tussen
[naam eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. P.H. van Akenborgh, advocaat te Rotterdam,
en
de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. R.C. van Keeken, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 7 juni 2011 afwijzend beslist op de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel 'verblijf vanwege bijzondere individuele omstandigheden'.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 7 juni 2011 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 17 augustus 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 19 augustus 2011 beroep ingesteld.
De zaak is op 6 december 2011 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen J. van Ravesteijn, tolk.
2. Overwegingen
2.1. Verweerder heeft bij bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning gehandhaafd vanwege het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv).
2.2. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft daartoe onder meer aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op het beroep dat eiser in zijn bezwaarschrift heeft gedaan op de Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (hierna: de Gezinsherenigingsrichtlijn).
2.3. De rechtbank stelt vast dat eiser deze grond terecht heeft aangevoerd, aangezien eiser in zijn bezwaarschrift een beroep heeft gedaan op de Gezinsherenigingsrichtlijn en uit de motivering van het bestreden besluit niet blijkt dat verweerder dit beroep bij de besluitvorming heeft betrokken. In strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bevat het besluit derhalve een motiveringsgebrek.
2.4. Ingevolge artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank een tussenuitspraak als zij artikel 8:51a van de Awb toepast.
2.5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb, in de gelegenheid te stellen het genoemde motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. Dit herstellen kan bij aanvullende motivering dan wel bij nieuw besluit. De termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen bepaalt de rechtbank op zes weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak.
2.6. Gelet op het bepaalde in artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb, verzoekt de rechtbank verweerder zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak, kenbaar te maken of gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen.
2.7. In de toepassing van het bepaalde in artikel 8:51a van de Awb, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:68 van de Awb het onderzoek te heropenen.
2.8. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
- heropent het onderzoek;
- bepaalt dat verweerder zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak, kenbaar maakt of gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid om het door de rechtbank geconstateerde gebrek te herstellen;
- stelt verweerder, indien hij hiervan gebruik maakt, in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het door de rechtbank geconstateerde gebrek te herstellen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gegeven door mr. A.P. Hameete, rechter, en door deze en mr. J. Houtman, griffier, ondertekend.