ECLI:NL:RBSGR:2012:BV1261

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/18578
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsvergunning asiel voor Angolese alleenstaande minderjarige vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 januari 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een verblijfsvergunning asiel voor een Angolese alleenstaande minderjarige vreemdeling. Eiseres, geboren op een onbekende datum en van Angolese nationaliteit, had op 27 april 2010 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag werd op 9 mei 2011 door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel afgewezen. De minister stelde dat er adequate opvang beschikbaar was in Angola, specifiek in het opvangcentrum Mulemba, en dat de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ambtshalve was geweigerd.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, waarbij zij aanvoerde dat het besluit van de minister niet voldoende gemotiveerd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in zijn besluit onvoldoende aandacht heeft besteed aan de opvangmogelijkheden voor eiseres in Angola, met name in de periode waarin zij als alleenstaande minderjarige vreemdeling zou terugkeren. De rechtbank oordeelde dat de minister niet had aangetoond dat de opvang in Mulemba adequaat was en dat de motivering van het besluit niet voldeed aan de vereisten van zorgvuldigheid.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 9 mei 2011 en bepaalde dat de minister opnieuw op de aanvraag moest beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 874,-- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten die de rechten van kwetsbare groepen, zoals alleenstaande minderjarige vreemdelingen, raken.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 11/18578
Uitspraak
in het geding tussen:
[eiseres],
geboren op [geboortedatum],
van Angolese nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer], eiseres,
gemachtigde mr. J.A. Pieters, advocaat te
Utrecht;
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, voorheen: de minister voor Immigratie en Asiel,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. J.P. Guérain,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1. Procesverloop
Eiseres heeft op 27 april 2010 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, gedateerd 18 maart 2010, ingediend. Bij besluit van 9 mei 2011 heeft verweerder de aanvraag afgewezen en tevens heeft verweerder ambtshalve geweigerd aan eiseres een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, onder de beperkingen ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’, en ‘de vervolging van mensenhandel’, te verlenen.
Bij brief van 1 juni 2011 is daartegen beroep ingesteld. Bij brief van 3 augustus 2011 is het beroep voorzien van gronden. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 2 november 2011 behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Bij brief van 2 november 2011 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om verweerder de gelegenheid te geven zijn standpunt inzake het project Mulemba nader te onderbouwen.
Verweerder heeft hierop bij brief van 5 december 2011 gereageerd.
Bij brief van 16 december 2011 heeft (de gemachtigde van) eiseres gereageerd op verweerders brief van 5 december 2011.
Partijen hebben toestemming verleend dat de nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
2. Overwegingen
2.1 Blijkens de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting is het geschil beperkt tot de vraag of de weigering om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, dan wel b, dan wel c, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) te verlenen, in stand kan blijven. Tevens is in geschil of de ambtshalve weigering om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’, te verlenen, in stand kan blijven.
2.2 Voor wat betreft de weigering van verweerder eiseres ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’ te verlenen, heeft eiseres aangevoerd dat het bestreden besluit op dit punt lijdt aan een motiveringsgebrek nu in het besluit niet, althans onvoldoende, is ingegaan op de opvangmogelijkheden op het moment van beslissen en op de opvangmogelijkheden totdat eiseres de meerderjarige leeftijd heeft bereikt. Eiseres heeft verwezen naar de door haar overgelegde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 maart 2006, nr. 200508412/1.
2.3 Volgens paragraaf B14/2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) kan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden verleend indien uit feiten en omstandigheden blijkt dat aannemelijk is dat de minderjarige zich in het land van herkomst, of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan, niet zelfstandig kan handhaven en dat daar evenmin adequate opvang aanwezig is.
2.4 Onder adequate opvang wordt volgens paragraaf B14/2.2.4 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, iedere opvang verstaan (ongeacht de vorm) waarbij de omstandigheden niet wezenlijk verschillen van de omstandigheden waaronder opvang wordt geboden aan leeftijdsgenoten die zich in een vergelijkbare positie als de betrokkene bevinden.
2.5 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit van 9 mei 2011 op het standpunt gesteld dat in Angola sprake is van adequate opvang voor eiseres in het opvangcentrum Mulemba. Onder verwijzing naar een brief van de Directie Vreemdelingenbeleid van
4 december 2008, gericht aan de Internatonale Organisatie voor Migratie, heeft verweerder geconcludeerd dat het Mulemba-project verlengd is tot in ieder geval december 2010, en zich op het standpunt gesteld dat daadwerkelijke plaatsing ten tijde van het uitbrengen van de beslissing niet geregeld hoeft te zijn.
In de brief van 5 december 2011 heeft verweerder zich, onder verwijzing naar een (bijgevoegde) brief van 6 september 2011 van de Dienst Terugkeer en Vertrek aan de International Organization for Migration, op het standpunt gesteld dat er in de periode van
1 september 2011 tot 1 maart 2013 opvang is geregeld voor uit Nederland teruggekeerde Angolese alleenstaande minderjarige vreemdelingen in het opvangcentrum Mulemba. In de periode van 1 december 2010 tot 1 september 2011 was opvang voor uit Nederland teruggekeerde Angolese alleenstaande minderjarige vreemdelingen in het opvangcentrum Mulemba niet beschikbaar.
Verweerder verbindt hieraan de conclusie dat hetgeen in het bestreden besluit is opgenomen, dat opvang voor uit Nederland teruggekeerde Angolese alleenstaande minderjarige vreemdelingen is geregeld in Mulemba, niet juist is gebleken.
2.6 Gelet op het vorenstaande ontbeert het besluit van 9 mei 2011 naar het oordeel van de rechtbank de vereiste zorgvuldigheid en ligt aan het besluit een onvoldoende dragende motivering ten grondslag. Het beroep zal gegrond worden verklaard, en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De overige beroepsgronden behoeven thans geen bespreking.
2.7 De rechtbank ziet aanleiding voor veroordeling van verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten van eiseres in beroep worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) begroot op totaal € 874,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 9 mei 2011;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,--, te voldoen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.R. Schimmel, rechter, en door deze en
mr. W. Markwat als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2012.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.