ECLI:NL:RBSGR:2012:BV0943
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening en rechtmatig verblijf in vreemdelingenrechtelijke procedure
In deze zaak heeft eiser op 27 april 2011 een verblijfsvergunning op reguliere gronden aangevraagd. De verweerder heeft op 28 april 2011 de bewaring van eiser omgezet naar artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Op 20 mei 2011 is de aanvraag om een verblijfsvergunning afgewezen, waarna de bewaring opnieuw is omgezet naar artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Eiser heeft van 28 april tot en met 23 mei 2011 rechtmatig verblijf gehad. Tegen de afwijzing van de verblijfsvergunning heeft eiser bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat op 16 december 2011 door de voorzieningenrechter is toegewezen. Dit betekende dat de verwijdering van eiser tijdelijk moest worden opgeschort totdat op het bezwaarschrift was beslist.
Eiser stelt dat de uitspraak van de voorzieningenrechter impliceert dat hij vanaf 27 april 2011 rechtmatig verblijf heeft gehad, ook na 24 mei 2011. De rechtbank volgt deze redenering niet, omdat de getroffen voorlopige voorziening in beginsel geen terugwerkende kracht heeft, tenzij dit expliciet door de voorzieningenrechter is bepaald. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie en concludeert dat er geen wettelijke basis is voor het oordeel dat eiser rechtmatig verblijf heeft gehad met terugwerkende kracht.
De rechtbank oordeelt verder dat de bewaring van eiser rechtmatig is, omdat er geen aanwijzingen zijn dat verweerder niet meer voornemens was om eiser te verwijderen. De rechtbank wijst het beroep van eiser tegen de voortduring van de bewaring ongegrond en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier W.G.M. de Boer, op 9 januari 2012.