zaaknummer: AWB 10/7092 AW
uitspraak van de enkelvoudige kamer ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen
[eiseres], te [plaats],
(gemachtigde: mr. J.L. Hofdijk),
de Raad voor de rechtspraak, verweerder
(gemachtigde: mr. M.B. de Witte-van den Haak).
Procesverloop
Eiseres heeft bij brief van 8 oktober 2010 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 27 augustus 2010.
Verweerder heeft de stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 30 juni 2011 ter zitting behandeld.
Eiseres is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts zijn verschenen [A] en [B], werkzaam bij de Raad voor de rechtspraak.
De rechtbank heeft het onderzoek, gelet op het bepaalde in artikel 8:64, eerste lid, van de Awb, geschorst. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om eiseres schriftelijk zijn verontschuldigingen aan te bieden over de wijze waarop met eiseres is gecommuniceerd tijdens de ontslagprocedure. Verweerder heeft hieraan gevolg gegeven met de brief aan eiseres van 4 juli 2011. Eiseres heeft bij brief van 12 juli 2011 een nadere reactie gegeven.
Na ontvangst van de gegeven toestemming ingevolge artikel 8:57, vijfde lid, van de Awb heeft de rechtbank bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege kan blijven en heeft zij het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1 Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1 Eiseres is sinds 12 september 2005 werkzaam geweest als [medewerker] bij de Raad voor de rechtspraak (hierna: de Raad).
1.2 Op 11 maart 2008 heeft een incident ([incident a]) plaatsgevonden tussen eiseres en haar leidinggevende [C] .
1.3 In de periode vanaf 12 maart 2008 heeft eiseres zich enkele keren ziek gemeld in verband met psychische- en lichamelijke klachten en heeft zij haar werkzaamheden (volledig dan wel voor een aantal uren per week) hervat. Per 28 mei 2008 is eiseres volledig uitgevallen.
De bedrijfsarts heeft eiseres per 17 november 2008 geschikt geacht om 8 uur per week te starten met re-integratie in aangepaste werkzaamheden buiten de huidige werkgever, het zogenoemde 2e spoor. Per 22 januari 2009 is eiseres geschikt geacht voor het voltijds starten van werkzaamheden, wanneer een functie gevonden wordt.
1.4 Eiseres is vanaf januari 2009 begeleid door USG Restart, met het doel een andere werkkring te vinden. De duur van dit traject was 6-8 maanden. Hiertoe is de rapportage intake en plan van aanpak van 27 november 2008 opgesteld.
1.5 Bij brief van 5 februari 2009 is eiseres het besluit kenbaar gemaakt dat haar voor de periode 22 januari 2009 tot 1 september 2009, voor 32 uur, op grond van artikel 33e van het Algemeen rijksambtenarenreglement (hierna: het ARAR) buitengewoon verlof wordt verleend met behoud van haar bezoldiging. Voorts is eiseres het voornemen tot ontslag op grond van artikel 98, eerste lid, sub g, van het ARAR per 1 september 2009 medegedeeld.
Eiseres heeft tegen de brief van 5 februari 2009, voor zover deze ziet op het besluit tot het verlenen van buitengewoon verlof, geen rechtsmiddelen aangewend.
Bij brief van 23 februari 2009 heeft zij haar zienswijze kenbaar gemaakt op het voornemen tot ontslag.
1.6 Eiseres heeft bij brief van 23 februari 2009 een klacht ingediend bij de Nationale Ombudsman, onder meer met betrekking tot bejegening door [C]. Deze klacht is doorgezonden naar de Raad.
Bij advies van 24 november 2009 heeft de Klachtencommissie Raad voor de rechtspraak (hierna: de commissie) verweerder geadviseerd [C] duidelijk te maken dat zijn reactie bij het gesprek op 11 maart 2008 onjuist en overtrokken was en dat hij zich hiervan bewust dient te zijn in toekomstige gesprekken. Voorts dient [C] zorgvuldiger om te gaan met privacygevoelige gegevens. De commissie heeft hiertoe vermeld dat [C] de privacy van eiseres heeft geschonden met zijn e-mail aan de [afdeling], waarin, zonder overleg met eiseres, mededeling is gedaan van de psychologische begeleiding van eiseres. Aan verweerder is geadviseerd een gesprek te voeren met [C].
Met betrekking tot de overige incidenten heeft de commissie, door uiteenlopende lezingen van betrokkenen, niet kunnen vaststellen of sprake is geweest van onheuse bejegening. Dit betreft het [incident b] (april 2007), het [incident c] (augustus/september 2007), het [incident d] (januari 2008) en het functioneringsgesprek in januari dan wel maart 2008.
1.7 Bij brief van 15 februari 2010 heeft verweerder eiseres het voornemen kenbaar gemaakt om haar per 1 april 2010 ontslag te verlenen op grond van artikel 99 van het ARAR, te weten op andere gronden, met daaraan verbonden de basisuitkering op grond van artikel 99, tweede lid, van het ARAR.
Eiseres heeft bij brief van 28 februari 2010 haar zienswijze kenbaar gemaakt.
1.8 Bij besluit van 22 maart 2010 heeft verweerder eiseres met ingang van
1 april 2010 eervol ontslag verleend op andere gronden, als bedoeld in artikel 99, eerste lid, van het ARAR. Tevens heeft verweerder bepaald dat eiseres op grond van het tweede lid van dat artikel een uitkering wordt toegekend.
Het hiertegen gemaakte bezwaar van eiseres is bij besluit van 27 augustus 2010 ongegrond verklaard.
2 Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder nauwelijks is ingegaan op het bezwaar. Er is sprake van een motiveringsgebrek, nu de zaak wordt beperkt tot een oordeel over de vraag of er sprake is van een verstoorde werkrelatie. De concretisering van die verstoorde werkrelatie ontbreekt en daarmee ook een oordeel over de verwijtbaarheid. Dit geldt ook voor de vraag aan wie de verstoring, zo die er is, in overwegende mate is te verwijten. Voorts acht eiseres de vergoeding te beperkt, nu de verstoorde relatie in overwegende mate aan verweerder te wijten is.
3.1 Ingevolge artikel 99, eerste lid, van het ARAR kan aan de ambtenaar in vaste dienst ook op andere gronden dan die in artikel 98 zijn geregeld of waarnaar in dat artikel wordt verwezen, ontslag worden gegeven. Vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 februari 2008, LJN BC5614), dat aan een ontslaggrond als deze ook toepassing kan worden gegeven in het geval dat een in de loop der tijd ontstane impasse in de weg staat aan een vruchtbare verdere samenwerking en voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden verwacht.
In de eerste plaats moet de vraag worden beantwoord of het standpunt van verweerder dat inmiddels een impasse tussen partijen is ontstaan die in de weg staat aan een vruchtbare verdere samenwerking op voldoende feitelijke grondslag berust, zodat kan worden geconcludeerd dat de bevoegdheid bestond om tot ontslagverlening op andere gronden over te gaan. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
3.2 De rechtbank overweegt dat de bedrijfsarts verweerder op 4 november 2008 heeft geadviseerd te streven naar een werksituatie buiten de huidige werkgever (het 2e spoor).
Vanaf dat moment waren alle acties van verweerder erop gericht om eiseres te begeleiden naar een baan buiten de Raad.
Eiseres is, gelet op de mede door haar ondertekende rapportage intake en plan van aanpak van 27 november 2008 alsmede het besluit van 5 februari 2009, door verweerder in de gelegenheid gesteld om een baan buiten de Raad te zoeken. Zij is vanaf januari 2009 begeleid door USG Restart. Eiseres is met ingang van 22 januari 2009 volledig vrijgesteld van haar werkzaamheden, zodat zij zich volledig kon richten op het traject bij USG Restart. Daartoe is eiseres buitengewoon verlof verleend met behoud van bezoldiging.
Eiseres heeft hieraan meegewerkt, maar het traject heeft niet geleid tot werkhervatting bij een andere werkgever. De rechtbank overweegt dat het traject, gelet op de instelling en handelwijze van partijen, in dit geval een onomkeerbaar en eindig karakter had. Eiseres was zich, gelet op het verslag van het met haar gevoerde gesprek op 30 januari 2009, er bovendien van bewust dat het dienstverband op enig moment zou aflopen. Tijdens het traject bij USG Restart is het voornemen tot ontslag van 5 februari 2009 kenbaar gemaakt. Daarna is de klacht van eiseres van 23 februari 2009 afgehandeld. Bij brief van
15 februari 2010 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij sinds 7 april 2008 feitelijk niet meer (geheel) werkzaam is geweest bij de Raad, dat in de loop van 2008 sprake is geweest van een duidelijk conflict met haar leidinggevende en verstoorde verhoudingen met haar werkomgeving, dat verweerder haar steeds duidelijk heeft gemaakt dat terugkeer naar de Raad geen optie meer zou zijn en dat het voornemen bestaat om eiseres per 1 april 2010 ontslag te verlenen op grond van artikel 99 van het ARAR. Dit voornemen is gevolgd door het thans gehandhaafde ontslagbesluit van 22 maart 2010.
Het standpunt van eiseres komt er op neer dat verweerder het ontslagbesluit dient in te trekken en dat haar excuses aangeboden zouden moeten worden.
Naar het oordeel van de rechtbank is, objectief bezien, gaandeweg een impasse ontstaan. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er voldoende feitelijke grondslag bestond voor de constatering dat sprake was van een situatie waarin voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden verwacht. Verweerder was derhalve bevoegd eiseres met toepassing van artikel 99 ARAR op andere gronden te ontslaan.
3.3 De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De rechtbank heeft hierbij mee laten wegen dat eiseres actief door verweerder is ondersteund bij het zoeken naar een externe functie. In dit kader heeft verweerder de hulp ingeroepen van USG Restart en is eiseres een jaar en drie maanden met behoud van bezoldiging vrijgesteld geweest van werkzaamheden.
4.1 Ingevolge het tweede lid van artikel 99 van het ARAR moet bij een ontslag als hier aan de orde een voorziening worden getroffen waarbij de ambtenaar een uitkering wordt verleend, die met het oog op de omstandigheden redelijk is te achten met dien verstande dat de betrokken ambtenaar minimaal recht heeft op, kort gezegd, een (reguliere) uitkering waarop aanspraak bestaat bij niet verwijtbare werkloosheid. Aan het ontslag van eiseres is een dergelijke reguliere uitkering verbonden. Eiseres acht zich daarmee te kort gedaan.
4.2 In de lijn van vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld CRvB 7 april 2009, LJN BK0290) kan de rechter slechts tot het oordeel komen dat een uitkeringsregeling op dat niveau onvoldoende is, indien zou komen vast te staan dat het verweerder is geweest, die een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de impasse die tot het ontslag heeft geleid.
Verweerder heeft bij brief van 4 juli 2011 excuses aangeboden aan eiseres over de wijze waarop met haar is gecommuniceerd tijdens de ontslagprocedure. Verweerder heeft in deze brief medegedeeld dat, achteraf bezien, met de wending naar het ontslag op grond van artikel 99 van het ARAR meer afstand genomen had moeten worden van het voornemen van 5 februari 2009. Voorts is verweerder van mening dat het goed zou zijn geweest als partijen in de tussenliggende periode met elkaar hadden gesproken en eiseres van verweerder ook direct wat meer toelichting had kunnen ontvangen. Zoals reeds bij overweging 3.2 is overwogen waren partijen verwikkeld in een traject tot werkhervatting bij een andere werkgever en is gaandeweg een impasse ontstaan. Niet gebleken is dat aanknopingspunten bestaan voor de conclusie dat verweerder een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de impasse die tot het ontslag heeft geleid. De brief van verweerder van 4 juli 2011 maakt dit, ondanks de erkenning dat de communicatie op onderdelen beter had gekund, niet anders. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen volstaan met het toekennen van de gebruikelijke reguliere uitkering.
5 Gelet op het hiervoor overwogene komt de rechtbank tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank 's-Gravenhage
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.C. de Rijke-Maas, rechter, in aanwezigheid van
A.J. Faasse - van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
11 januari 2012.
De rechter is verhinderd de uitspraak te
ondertekenen. In dit geval wordt de uitspraak voor "gezien" getekend door de afdelings-voorzitter, mr. A.H. Bergman.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.