ECLI:NL:RBSGR:2012:BV0435

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
406963 - KG ZA 11-1325
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis bij betalingsonmacht en schadevergoedingsmaatregelen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 januari 2012, staat de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis centraal. Eiser, die eerder door de rechtbank 's-Hertogenbosch was veroordeeld tot jeugddetentie en schadevergoedingsmaatregelen, vordert in kort geding dat gedaagde, de Staat der Nederlanden, wordt verboden om de vervangende hechtenis op te leggen. Eiser stelt dat hij betalingsonmacht heeft en dat zijn situatie schrijnend is, onder andere door de ziekte van zijn moeder. De voorzieningenrechter overweegt dat de wetgeving en jurisprudentie bepalen dat een veroordelende beslissing van de strafrechter moet worden uitgevoerd, ook als de veroordeelde niet in staat is om de schadevergoedingen te voldoen. Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) heeft beleidsvrijheid in de uitvoering van deze maatregelen, en de voorzieningenrechter kan deze beslissingen slechts marginaal toetsen. De rechter concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn situatie als schrijnend kan worden gekwalificeerd en dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis niet onrechtmatig is. De vorderingen van eiser worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 406963 / KG ZA 11-1325
Vonnis in kort geding van 5 januari 2012
in de zaak van
[woonplaats],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. M.J. van de Laar te Eindhoven,
tegen:
de Staat der Nederlanden, (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. R.W. Veldhuis te 's-Gravenhage.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 29 december 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Eiser is bij vonnis van 24 maart 2010 door de rechtbank 's-Hertogenbosch veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van zeventien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, wegens het medeplegen van diefstal met geweld. Aan eiser zijn in die strafzaak drie schadevergoedingsmaatregelen opgelegd van in totaal € 9.857,38, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door (totaal) 125 dagen jeugddetentie. Eiser en vijf mededaders zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de voldoening van deze schadevergoedingen.
1.2. Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (hierna: het CJIB) heeft eiser bij brief van 21 mei 2010 verzocht de schadevergoedingen te voldoen.
1.3. Op 26 mei 2010 is namens eiser om een betalingsregeling verzocht met een maandelijks termijnbedrag van € 10,-- te voldoen gedurende zijn jeugddetentie.
1.4. Na toezending van de benodigde inkomensgegevens van eiser is het CJIB op 14 juni 2010 akkoord gegaan met een betalingsregeling van € 20,-- per maand gedurende zes maanden. Eiser is deze regeling niet volledig nagekomen.
1.5. Eiser is op grond van een op 18 september 2011 uitgevaardigd arrestatiebevel aangehouden. De tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is op 13 oktober 2011 aangevangen. Bij uitblijven van verdere betalingen zal de detentie op 7 februari 2012 eindigen.
1.6. Na verrekening van de ontvangen betalingen en de wettelijke verhogingen is eiser thans nog een bedrag van € 11.169,62 verschuldigd.
2. Het geschil
2.1. Eiser vordert - zakelijk weergegeven - gedaagde te verbieden om de vervangende hechtenis op te leggen of om executiemaatregelen te nemen, althans eiser nog langer de vervangende hechtenis te laten ondergaan, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.2. Daartoe voert eiser het volgende aan.
Gedaagde handelt onrechtmatig jegens eiser door de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen. Hij houdt onvoldoende rekening met de belangen van eiser. Eiser is niet betalingsonwillig, maar betalingsonmachtig, hij is na het ondergaan van zijn straf gaan studeren en heeft een studiefinanciering aangevraagd. Hier is thans sprake van een schrijnende situatie zoals bedoeld in de 'Aanwijzing executie' (Staatscourant 21 december 2010, 20473) (hierna: de Aanwijzing) op grond waarvan een uitzondering gemaakt zou moeten worden op de daarin vermelde strikte betalingstermijnen. Door de huidige detentie is eiser zeker niet in staat om de schadevergoedingsmaatregelen te voldoen. Daarbij komt dat zijn moeder ernstig ziek is en hij met haar nu geen contact kan hebben. Zijn moeder is evenmin in staat financieel bij te dragen. Eiser heeft zelf geen vermogen waaruit de schadevergoedingen kunnen worden voldaan.
2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Kern van het geschil betreft de vraag of gedaagde onrechtmatig handelt jegens eiser door de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen ter zake van de schadevergoedingsmaatregelen.
3.2. Vooropgesteld wordt dat in het wettelijke stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. In opdracht van het openbaar ministerie, orgaan van gedaagde, is het CJIB belast met onder meer de executie van rechterlijke beslissingen waarbij een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Het CJIB heeft in deze een ruime beleidsvrijheid, wat meebrengt dat de voorzieningenrechter in kort geding de beslissingen van het CJIB in beginsel slechts marginaal kan toetsen.
3.3. Uit artikel 561 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) volgt dat een vonnis zo spoedig mogelijk ten uitvoer wordt gelegd. De wijze waarop het CJIB schadevergoedingsmaatregelen ten uitvoer legt was voorheen neergelegd in 'Aanwijzing executie (vervangende) vrijheidsstraffen, taakstraffen van meerderjarigen, geldboetes, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen, Europese geldelijke sancties en toepassing voorwaardelijke invrijheidsstelling' en thans in de Aanwijzing voornoemd. Met betrekking tot betalingsregelingen bepaalt dit beleid, dat de afgelopen jaren op dat punt - voor zover in deze zaak van belang - geen relevante wijzigingen heeft ondergaan, dat de verantwoordelijkheid voor het aangaan hiervan exclusief is voorbehouden aan het CJIB, alsmede dat het CJIB in beginsel geen afbetalingsregelingen treft, tenzij een verzoek om een betalingsregeling op grond van bijzondere omstandigheden gehonoreerd kan worden. Daarbij geldt als uitgangspunt dat uitzicht moet bestaan op volledige voldoening van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Uit bijlage 3 bij de Aanwijzing volgt dat de termijn waarbinnen volledige betaling moet zijn gerealiseerd in beginsel twaalf maanden bedraagt, maar dat deze termijn in bijzondere gevallen kan worden verlengd tot zesendertig maanden. In uitzonderingsgevallen, waarbij sprake is van een schrijnende situatie, kan ook van de termijn van zesendertig maanden worden afgeweken, zo vermeldt de Aanwijzing.
Met betrekking tot een betalingsregeling vermeldt de Aanwijzing het volgende:
"Het niet stipt nakomen van de voorwaarden van een betalingsregeling heeft tot gevolg dat deze vervalt en dat het nog openstaande bedrag onmiddellijk in zijn geheel opeisbaar wordt."
Met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis vermeldt de Aanwijzing, voorts:
"Wanneer de innings- en incassofase niet voldoende financieel resultaat hebben opgeleverd, wordt een arrestatiebevel uitgevaardigd voor tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis.(...).
Gesteld noch gebleken is dat dit beleid onrechtmatig is. Onderzocht moet dan ook worden of dit beleid op juiste wijze is toegepast.
3.4. Niet in geschil is de hoogte van de openstaande vordering. Vaststaat voorts dat eiser deze vordering niet tijdig heeft voldaan en dat hij de overeengekomen afbetalingsregeling niet volledig is nagekomen, zodat hij wist dat alsdan de incassoprocedure zou worden vervolgd. Het niet nakomen van de afbetalingsregeling leidt op grond van de Aanwijzing tot het volledig opeisbaar worden van het nog openstaande bedrag. Volgens vast beleid van het CJIB geldt dat, in beginsel geen betalingsregeling meer getroffen wordt indien een eerder getroffen betalingsregeling niet naar behoren is nagekomen of de zaak ter executie is aangeboden. Het feit dat eiser de betalingsregeling niet is nagekomen, omdat hij niet over voldoende financiële middelen beschikte, is niet relevant. De tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis kan op grond van vaste jurisprudentie in voornoemde situatie niet als onrechtmatig worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 juni 2000 (NJ 2000, 634) geoordeeld dat uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat door de wetgever onder ogen is gezien dat de bij de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel te bepalen vervangende hechtenis ook ten uitvoer kan worden gelegd in gevallen waarin de veroordeelde de schadevergoedingsmaatregel niet kan voldoen. Zoals gedaagde terecht heeft aangevoerd, vormt betalingsonmacht in geval van een schadevergoedingsmaatregel, anders dan bij de ontnemingsmaatregel, geen grond om af te zien van vervangende hechtenis.
3.5. Ter zitting heeft eiser nog verklaard dat hij niet heeft willen betogen dat de ziekte van zijn moeder zodanig is dat onderbreking van de vervangende hechtenis gerechtvaardigd is. Die omstandigheid heeft hij enkel aangevoerd als ondersteuning om aan te tonen dat zijn situatie schrijnend is. Anders dan eiser heeft betoogd is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de situatie van eiser, gelet op alle omstandigheden van dit geval, als schrijnend in de zin van de Aanwijzing kan worden gekwalificeerd.
3.6. Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat gedaagde niet onrechtmatig jegens eiser handelt door de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen. De vorderingen van eiser zullen dan ook worden afgewezen.
3.7. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.376,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 560,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2012.
nve