RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 11/40944, V-nummer: [nummer],
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam eiser], eiser,
gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg, advocaat te Voorburg,
de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: drs. P.E.G. Heijdanus Meershoek, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft eiser op 21 juni 2011 in vreemdelingenbewaring gesteld.
1.2. Bij besluit van 20 december 2011 (hierna: verlengingsbesluit) heeft verweerder de termijn van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd.
1.3. Bij faxbericht van 20 december 2011 heeft eiser beroep ingesteld tegen het verlengingsbesluit.
1.4. De zaak is op 29 december 2011 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen bij mr. T.J. Kraus, kantoorgenoot van zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2.1. het wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op uitzetting, door Onze Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, laatste volzin, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) strekt het beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59 tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Ingevolge het derde lid, eerste volzin, van dit artikel doet de rechtbank mondeling of schriftelijk uitspraak.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel verklaart de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring gegrond, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw 2000 of bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel, voor zover hier van belang, zijn het eerste, derde en vierde lid van overeenkomstige toepassing op een besluit tot verlenging van een vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 95, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, staat tegen de uitspraak van de rechtbank, bedoeld in artikel 94, derde lid, hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling).
Ingevolge artikel 106, eerste lid, eerste volzin, van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2.1.2. Volgens artikel 15, eerste lid, van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: Terugkeerrichtlijn) kunnen de lidstaten, tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt alleen in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, met name indien:
a) indien er risico op onderduiken bestaat, of
b) de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
De bewaring is zo kort mogelijk en duurt niet langer dan de voortvarend uitgevoerde voorbereiding van de verwijdering.
Volgens het vierde lid van dit artikel is de bewaring niet langer gerechtvaardigd en wordt de betrokkene onmiddellijk vrijgelaten, indien blijkt dat er omwille van juridische of andere overwegingen geen redelijk vooruitzicht op verwijdering meer is, of dat de in lid 1 bedoelde omstandigheden zich niet meer voordoen.
Volgens het vijfde lid van dit artikel wordt de bewaring gehandhaafd zolang de in lid 1 bedoelde omstandigheden zich voordoen en zij noodzakelijk is om een geslaagde verwijdering te garanderen. Iedere lidstaat stelt een maximale bewaringsduur vast die niet meer dan zes maanden mag bedragen.
Volgens het zesde lid van dit artikel kunnen de lidstaten de in lid 5 bedoelde termijn overeenkomstig de nationale wetgeving slechts in beperkte mate en ten hoogste met nog eens twaalf maanden verlengen indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat:
a) de betrokken onderdaan van een derde land niet meewerkt, of
b) de nodige documentatie uit derde landen op zich laat wachten.
Volgens artikel 20, eerste lid, eerste volzin, van de Terugkeerrichtlijn doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 24 december 2010 aan deze richtlijn te voldoen.
2.2. de gronden van beroep
Eiser heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
Verlenging van de bewaringstermijn is slechts mogelijk indien de betrokken vreemdeling niet meewerkt of indien de nodige documentatie uit derde landen op zich laat wachten. Niet kan worden gesteld dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting. Eiser heeft zijn juiste personalia opgegeven en hij heeft aanvullende informatie verstrekt. Al jaren geleden is de nationaliteit van eiser door de Ghanese autoriteiten bevestigd en is een laissez-passer (hierna: lp) toegezegd. Dat de Ghanese autoriteiten tot op heden nog geen lp hebben afgegeven, ligt buiten de macht van eiser. Dit document komt niet uit een derde land, maar wordt afgegeven door de Ghanese ambassade in Den Haag. Dat nog geen lp is verstrekt, kan dan ook geen reden zijn voor verlenging van de maatregel van bewaring. Aan het verlengingsbesluit is ten onrechte, want in strijd met de Terugkeerrichtlijn, ten grondslag gelegd dat eiser ongewenst is verklaard. Eiser concludeert dat het verlengingsbesluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. Deze gebreken kunnen niet worden hersteld, zodat het voortzetten van de maatregel van bewaring na zes maanden onrechtmatig is.
Voorts voert eiser aan dat zicht op uitzetting ontbreekt en dat hij de behandeling van het hoger beroep in zijn strafzaak in Nederland wil bijwonen.
Eiser verzoekt om opheffing van de bewaring en toekenning van schadevergoeding.
2.3. het standpunt van verweerder
Verweerder heeft, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
In haar uitspraak van 25 maart 2011 (LJN BP9560) heeft de Afdeling geoordeeld dat uit de Terugkeerrichtlijn volgt dat de bewaring van een vreemdeling niet langer mag duren dan achttien maanden, maar niet dat de bewaring niet langer dan zes maanden mag voortduren. Het verlengingsbesluit is rechtmatig.
Er is zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. In november 2011 is een lp voor eiser toegezegd en op 22 december 2011 is op hoog niveau aandacht gevraagd voor de zaak van eiser. Het voortduren van de maatregel van bewaring in afwachting van een lp is niet in strijd met de Terugkeerrichtlijn.
2.4. het oordeel van de rechtbank
2.4.1. Aan het verlengingsbesluit heeft verweerder onder meer ten grondslag gelegd dat hij in afwachting is van een bij de Ghanese ambassade te Den Haag aangevraagde lp. Nu het de autoriteiten van een derde land zijn die de voor uitzetting van eiser benodigde lp dienen te verstrekken, ligt het naar het oordeel van de rechtbank in de rede om deze lp aan te merken als een document uit een derde land in de zin van artikel 15, zesde lid, aanhef en onder b), van de Terugkeerrichtlijn. Het ligt niet voor de hand om de toepasselijkheid van artikel 15, zesde lid, aanhef en onder b), van de Terugkeerrichtlijn afhankelijk te stellen van de toevallige omstandigheid of de autoriteiten van het land van herkomst van de vreemdeling een voor uitzetting benodigd document verstrekken in het land van herkomst dan wel op de diplomatieke vertegenwoordiging in de betreffende lidstaat van de Europese Unie.
Hieruit volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat het verlengingsbesluit in overeenstemming is met artikel 15, zesde lid, aanhef en onder b), van de Terugkeerrichtlijn. De toepasselijkheid van dit onderdeel van de Terugkeerrichtlijn kan het verlengingsbesluit zelfstandig dragen. Voor zover het verlengingsbesluit in andere opzichten niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid of niet deugdelijk is gemotiveerd, zoals eiser stelt, kan dit derhalve niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep.
2.4.2. In onder meer haar uitspraak van 11 november 2011 heeft de rechtbank de beroepsgrond dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt beoordeeld en verworpen. De rechtbank ziet geen reden om thans anders te oordelen. Het verlengingsbesluit is dan ook in niet in strijd met artikel 15, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn.
2.4.3. Voor zover eiser met de herhaling van zijn wens om het hoger beroep in zijn strafzaak in Nederland bij te wonen, heeft willen betogen dat een ander middel van toezicht doeltreffend kan worden toegepast, verwijst de rechtbank eveneens naar haar uitspraak van 11 november 2011, waarin is geoordeeld dat verweerder niet gehouden is om in verband met deze wens van eiser een lichter middel van toezicht toe te passen. Het verlengingsbesluit is dan ook niet in strijd met artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn.
2.4.4. Het beroep is derhalve ongegrond.
Er is geen grond voor schadevergoeding.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4.5. Op 31 december 2011 is artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000 in werking getreden. Deze wetswijziging heeft onmiddellijke werking. Gelet op dit artikellid, gelezen in samenhang met artikel 94, derde lid, van de Vw 2000 en artikel 95, eerste lid, van deze wet, kan tegen de onderhavige uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling.
2.4.6. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en P. van den Berg, griffier, ondertekend.