In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 februari 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een 58-jarige man van Iraanse nationaliteit, had verzocht om opschorting van zijn vertrek uit Nederland op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw). Dit verzoek volgde op een eerdere afwijzing door de minister voor Immigratie en Asiel van zijn aanvraag om opschorting van vertrek, waarbij verweerder zich baseerde op een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 5 januari 2012. Verzoeker stelde dat zijn gezondheidssituatie, waaronder draaiduizeligheid en verlammingsverschijnselen, hem ongeschikt maakte om te reizen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van verzoeker om de beslissing op zijn beroep af te wachten zwaarder weegt dan het belang van verweerder om tot uitzetting over te gaan. De rechter benadrukte dat de informatie van de neuroloog, die verzoeker had behandeld, niet voldoende was beoordeeld door de BMA-arts. Hierdoor was er onvoldoende duidelijkheid over de medische situatie van verzoeker en of hij in staat was om te reizen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening toe en verbood verweerder om verzoeker uit Nederland te verwijderen totdat er op het beroep was beslist.
Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 874,- en moest het door verzoeker betaalde griffierecht van € 152,- vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.