ECLI:NL:RBSGR:2012:30521

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 november 2012
Publicatiedatum
24 april 2014
Zaaknummer
407537- FA RK 11-9044
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en afwikkeling huwelijkse voorwaarden met betrekking tot grievend gedrag van de vrouw

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 november 2012 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij de man verzocht om echtscheiding en de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw zich grievend heeft gedragen, wat heeft geleid tot de beëindiging van de lotsverbondenheid tussen de partijen, zoals bedoeld in artikel 1:157 van het Burgerlijk Wetboek. De man heeft de echtscheiding aangevraagd op basis van de duurzame ontwrichting van het huwelijk, die door de vrouw niet is betwist. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek van de man tot echtscheiding gegrond is en heeft het verzoek van de vrouw om echtscheiding afgewezen wegens gebrek aan belang.

De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden afgewezen. De vrouw had verzocht om een partneralimentatie van € 2.028,00 netto per maand en om aanspraak te maken op de helft van de waarde van de echtelijke woning. De rechtbank oordeelde echter dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw financieel voordeel zou trekken uit het huwelijk, gezien haar grievende gedrag. De rechtbank heeft ook bepaald dat partijen niet zullen overgaan tot verevening van de pensioenrechten op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.

De uitspraak benadrukt de gevolgen van grievend gedrag in het familierecht en de toepassing van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de verzoeken van de vrouw afgewezen, met inachtneming van de omstandigheden van de zaak en de gedragingen van de partijen.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige Kamer
7x
Zaaknummer/ Rekestnummer: 407537/ FA RK 11-9044 (echtscheiding)
419545/ FA RK 12-3727 (verdeling)
Datum beschikking: 12 november 2012

Scheiding

Beschikking op het op 22 november 2011 ingekomen verzoek van:

[de man],

de man,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. E.E. Mielen te Noordwijk.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw],

de vrouw,
wonende te [woonplaats], doch thans feitelijk verblijvend te Suriname,
advocaat: mr. J. de Koning te Lisse.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift, tevens verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- de brief d.d. 14 september 2012, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- de brief d.d. 17 september 2012, met bijlagen, van de zijde van de man.
Op 25 september 2012 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man vergezeld van zijn advocaat en de advocaat van de vrouw.
Van de zijde van man zijn pleitnotities overgelegd.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man zoals dat thans luidt strekt tot echtscheiding, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Voorts heeft hij verzocht te bepalen dat partijen niet zullen overgaan tot verevening van de pensioenrechten op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding althans op grond van het Boon/Van Loon-arrest, althans dat de vrouw daarvan dient af te zien, alsmede dat de vrouw afstand doet van het ten behoeve van haar en haar kind opgebouwde nabestaandenpensioen.
De vrouw voert geen verweer tegen de door de man verzochte echtscheiding.
Tevens heeft de vrouw zelfstandig verzocht de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 2.028,00 netto per maand, althans een zodanige bijdrage als de rechtbank juist acht;
- bepaling dat de man aan de vrouw volledige inzage geeft in de ontwikkeling van zijn volledige vermogen vanaf [datum huwelijk] tot 21 november 2011 en dat hij daarbij de meest recente definitieve en voorlopige aangiftes en aanslagen Inkomstenbelasting alsmede bewijsstukken c.q. kopieën van al zijn bankrekeningen en andere vermogensbestanddelen dient over te leggen;
- bepaling dat de vrouw aanspraak heeft op de helft van de waarde van de woning te [adres], na aftrek van de restantschuld van de hypotheek, zijnde € 72.500,00;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, hetgeen hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Hij heeft verzocht de zelfstandige verzoeken van de vrouw af te wijzen.

Feiten

- Uit de vrouw is de minderjarige,
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te[geboorteplaats], die door de man is erkend.
- Partijen zijn op [datum huwelijk] te[plaats huwelijk] met elkaar gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, met opname van een finaal verrekenbeding.
- Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 18 juni 2012 is de erkenning door de man van de minderjarige vernietigd op de grond dat deze erkenning onder invloed van bedrog door de vrouw tot stand is gekomen.
- Deze rechtbank heeft op 22 december 2011 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover thans van belang, inhoudende dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning.
- De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Surinaamse nationaliteit.

Beoordeling

Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Echtscheiding
Nu beide echtgenoten ten tijde van de indiening van het verzoekschrift hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe.
Omdat het verzoek is ingediend vóór 1 januari 2012, is artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek op dat verzoek niet van toepassing. De rechtbank zal daarom bij de bepaling van het toepasselijke recht op het verzoek tot echtscheiding de regels van conflictenrecht toepassen zoals die golden tot 1 januari 2012.
Nu voor de echtgenoten een gemeenschappelijk nationaal recht ontbreekt en zij thans niet in hetzelfde land hun gewone verblijfplaats hebben, zal de rechtbank krachtens artikel 1, lid 1, aanhef en onder c, van de Wet van 25 maart 1981, houdende regeling van het conflictenrecht inzake ontbinding van het huwelijk en scheiding van tafel en bed en de erkenning daarvan, Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat het daarop steunende niet weersproken verzoek tot echtscheiding van de man als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is. Het verzoek hiertoe van de vrouw zal bij gebrek aan belang worden afgewezen.
Partneralimentatie, afwikkeling huwelijkse voorwaarden en pensioen
Internationaal privaatrecht
Nu de man in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie. Op het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie, zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden. Krachtens artikel 3 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130, wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het Nederlands recht, nu de echtgenoten dat interne recht vóór het huwelijk hebben aangewezen als het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot de pensioenverzoeken van de man. De vraag of een echtgenoot bij echtscheiding recht heeft op een gedeelte van de door de andere echtgenoot opgebouwde pensioenrechten, moet ingevolge artikel 10:51 BW worden beantwoord aan de hand van het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogens-regime van de echtgenoten. Het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door het Nederlandse recht.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw verzoekt een partneralimentatie van € 2.028,00 netto per maand vast te stellen en vraagt voorts de huwelijkse voorwaarden van partijen af te wikkelen, op grond waarvan zij in ieder geval aanspraak maakt op de helft van de waarde van echtelijke woning, na aftrek van het restant van de hypotheekschuld.
De man bestrijdt de verzoeken van de vrouw. Hij stelt dat vanwege het grievende gedrag van de vrouw van hem niet kan worden verlangd dat hij een bijdrage levert in haar levensonderhoud. Voorts betoogt hij onder meer dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat hij jegens de vrouw aan de huwelijkse voorwaarden is gehouden en wenst hij dat de vrouw geen aanspraak kan maken op pensioenverevening en nabestaandenpensioen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende omstandigheden.
Partijen hebben elkaar in maart 2008 via een datingsite leren kennen. Toen de man hoorde dat de vrouw illegaal in [plaats] verbleef, heeft hij haar – inmiddels verliefd geworden – op zijn kosten terug laten reizen naar Suriname en is voor haar een procedure gestart bij de IND teneinde een verblijfsvergunning te verkrijgen. Eind 2008 is de verblijfsvergunning door de IND afgegeven, waarna de vrouw naar Nederland is gekomen en bij de man is ingetrokken. In augustus 2009 is de vrouw – die voordien ook meerdere keren voor langere perioden op kosten van de man naar Suriname is geweest – enkele weken naar Suriname gegaan voor een begrafenis. De relatie van partijen liep op dat moment niet goed en de man had de vrouw te kennen gegeven dat hij overwoog de relatie te beëindigen en haar verblijfsvergunning niet te laten verlengen, mede omdat zij vreemdging gedurende de periodes dat zij in Suriname verbleef. Toen zij terugkwam uit Suriname heeft de vrouw de man tot geslachtsgemeenschap bewogen. Kort nadien heeft de vrouw de man verteld dat zij zwanger van hem was. De man heeft het kind voor de geboorte erkend, omdat hij dacht dat het zijn biologisch kind was. De vrouw heeft tegenover familie en vrienden, maar ook bij officiële instanties verklaard dat de man de vader van haar kind was. Bij consulten bij (huis)artsen is partijen meerdere malen gevraagd naar erfelijke afwijkingen in de familie van de man en ook de notaris heeft partijen uitdrukkelijk gevraagd of de man de vader was van [de minderjarige]. Hierop heeft de vrouw telkens verklaard dat dit het geval was. De vrouw heeft de man nimmer expliciet laten weten dat hij mogelijk niet de vader van het kind was.
Nadat de vrouw de man tijdens de zwangerschap meerdere malen heeft gevraagd met haar te trouwen, zodat zij samen een gezin konden vormen met dezelfde achternaam, zijn partijen – na de geboorte van [de minderjarige] ([geboortedatum]) – op [datum huwelijk] met elkaar getrouwd. De man wilde aanvankelijk trouwen in gemeenschap van goederen. Partijen hebben voor het huwelijk huwelijkse voorwaarden opgesteld, nadat vrienden van de man daartoe bij hem hadden aangedrongen. De huwelijkse voorwaarden houden een koude uitsluiting in, en een finaal verrekenbeding. Ten aanzien van de echtelijke woning, die de man reeds voor de huwelijkssluiting alleen in eigendom toebehoorde, is echter bepaald dat deze
nietbehoort tot zijn stamvermogen, maar dat deze volledig in de afrekening wordt meegenomen. Laatstgenoemde bepaling is opgenomen in de huwelijkse voorwaarden op uitdrukkelijk verzoek van de vrouw, die dit zag als bewijs van de liefde van de man voor haar en voor [de minderjarige].
In september 2011 heeft de man vernomen dat hij mogelijk niet de vader is van [de minderjarige], nadat zijn ouders van een derde hadden gehoord dat de vrouw op Facebook en soortgelijke Surinaamse websites ontkennende berichten daaromtrent had geschreven. Hierop heeft de man een DNA-onderzoek laten uitvoeren. Hieruit is gebleken dat hij niet de biologische vader van [de minderjarige] is. De vrouw heeft tegen de man, kort voordat hij de uitslag van het DNA-onderzoek ontving, bekend dat hij niet de vader is van [de minderjarige]. In november 2011 zijn partijen uit elkaar gegaan. Het echtscheidingsverzoek van de man is op 22 november 2011 ingediend. Voorts heeft de man op laatstgenoemde datum aan de rechtbank verzocht de erkenning te vernietigen. Bij beschikking van deze rechtbank d.d.18 juni 2012 is de erkenning door de man van [de minderjarige] vernietigd, omdat de erkenning onder invloed van een wilsgebrek, te weten bedrog, tot stand is gekomen. Deze beschikking is in kracht van gewijsde gegaan. Daarmee is onherroepelijk komen vast te staan dat de man niet de biologische vader is van [de minderjarige]. Tevens is daarmee het door de vrouw jegens de man gepleegde bedrog rechtens komen vast te staan.
Met de man is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van de vrouw jegens de man als zeer grievend moeten worden aangemerkt. De vrouw heeft de man, die graag een gezin wilde, voorgespiegeld dat zij in verwachting was van zijn kind. Dit heeft – naar de man onweersproken heeft gesteld – een doorslaggevende rol gespeeld bij zijn beslissing om met de vrouw te trouwen. De man heeft uitdrukkelijk gesteld dat hij niet met de vrouw zou zijn gehuwd, indien hij had geweten dat hij niet de biologische vader was van [de minderjarige]. De vrouw heeft de man in de waan gelaten dat hij een eigen zoon had, met wie hij inmiddels een band heeft opgebouwd. De man heeft eveneens onweersproken gesteld dat hij dacht de zorg voor een gezin te hebben, en dat dit voor hem doorslaggevend was om akkoord te gaan met opname in de huwelijkse voorwaarden van de – voor hem nadelige – bepaling omtrent de echtelijke woning.
De rechtbank rekent het de vrouw zwaar aan dat zij de man geruime tijd – twee jaar – in de waan heeft gelaten dat hij de biologische vader was van [de minderjarige] en dat de waarheid omtrent het vaderschap slechts aan het licht is gekomen doordat de ouders van de man hem hebben gewaarschuwd. De man heeft inmiddels een emotionele band opgebouwd met [de minderjarige] en moet nu (leren) leven met de wetenschap dat [de minderjarige] en hij niet aan elkaar verwant zijn.
De vrouw neemt op geen enkele wijze afstand van haar gedrag. Zij wijst alle schuld van de hand, onder meer door te stellen dat de man had kunnen weten dat hij niet de vader van [de minderjarige] is. Ook heeft zij gesteld dat partijen al in 2008 van plan waren te trouwen. Volgens de vrouw heeft juist de man zich tegenover haar grievend gedragen door de IND op de hoogte te stellen van het verbreken van hun relatie, zodat zij zich wegens het ontbreken van een verblijfsvergunning het land heeft moeten verlaten en zich niet voldoende heeft kunnen verweren in de procedure aangaande de vernietiging van de erkenning, alsook in deze procedure.
De rechtbank gaat voorbij aan deze stellingen van de vrouw. Vaststaat dat zij de man heeft bedrogen en dat hij daardoor tot de erkenning van [de minderjarige] is bewogen. Verder kunnen de door de vrouw gestelde trouwplannen
in 2008, gelet op de betwisting door de man en zijn stelling dat hij in 2009 nog voornemens was om zijn medewerking aan verlenging van de verblijfsvergunning te onthouden, niet afdoen aan de stelling van de man dat hij
in 2010uitsluitend door zijn vermeende vaderschap van [de minderjarige] is bewogen tot het huwelijk met de vrouw. De man was gehouden informatie over het verbreken van de relatie door te geven aan de IND. Grievend jegens de vrouw kan dit derhalve niet worden genoemd. Voorts is de vrouw in de procedure betreffende de vernietiging van de erkenning, alsook in onderhavige procedure, bijgestaan door een advocaat, zodat zij niet in haar procesrechtelijke belangen is geschaad.
Op grond van voorgaande feiten en omstandigheden, is de door het huwelijk ontstane lotsverbondenheid als bedoeld in artikel 1:157 van het Burgerlijk Wetboek (BW) tussen de man en de vrouw geëindigd. De vrouw heeft zich jegens de man dermate grievend gedragen dat van hem in redelijkheid niet kan worden gevergd bij te dragen in haar levensonderhoud. Derhalve zal het verzoek om partneralimentatie worden afgewezen.
Hoewel partijen in beginsel gehouden zijn aan hetgeen zij zijn overeengekomen, is het, in de hiervoor weergegeven omstandigheden, bovendien naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (art. 6:2 juncto 6:248 BW) dat de vrouw een beroep kan doen op de akte huwelijkse voorwaarden, meer specifiek het finaal verrekenbeding als bedoeld in artikel 9 en 10, de verevening van het pensioen en de overige oudedagsvoorzieningen als bedoeld in artikel 12 en 13. Het gaat immers niet aan dat de vrouw op enigerlei wijze financieel voordeel trekt uit het met de man gesloten huwelijk en de huwelijkse voorwaarden. Derhalve wijst de rechtbank het op de huwelijkse voorwaarden gebaseerde verzoek van de vrouw af. Het verzoek van de vrouw tot inzage in financiële gegevens van de man moet dit lot delen.
Voorts zal de rechtbank op grond van het vooroverwogene op verzoek van de man bepalen dat partijen niet zullen overgaan tot verevening van de pensioenrechten op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
Voor zover de man nog heeft willen verzoeken te bepalen dat de vrouw noch de minderjarige een beroep kunnen op doen op een nabestaandenuitkering ingevolgde de Algemene nabestaandenwet (Anw), overweegt de rechtbank als volgt. Uitkeringen op grond van de Anw worden verschaft door de overheid en deze kunnen rechtstreeks bij de Sociale Verzekeringsbank worden aangevraagd. De overheid zal een dergelijke uitkering overigens slechts toekennen als aan alle in de Anw gestelde wettelijke vereisten is voldaan. Daarmee heeft de man geen financieel belang bij zijn verzoek. Het emotionele belang van de man is onvoldoende voor toewijzing, zodat de rechtbank het verzoek in zoverre zal afwijzen.
Dit alles leidt tot de navolgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt uit de echtscheiding tussen: [de man], en[de vrouw], gehuwd op [datum huwelijk] in de gemeente[plaats huwelijk];
bepaalt dat partijen niet zullen overgaan tot verevening van de pensioenrechten op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, C.G. Meeder en A.M.A. Keulen, bijgestaan door mr. R.A. Smit-Venema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2012.