ECLI:NL:RBSGR:2012:30490

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 december 2012
Publicatiedatum
17 februari 2014
Zaaknummer
AWB-12_08494
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in reiskosten op grond van het Verplaatsingskostenbesluit Defensie en de definitie van 'eigen huishouding'

In deze zaak gaat het om de vraag of eiser, werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, recht heeft op een verhoogde tegemoetkoming in de reiskosten en voedingskosten op basis van het Verplaatsingskostenbesluit Militairen (VKBM). Eiser ontving tot 15 juni 2012 deze tegemoetkoming omdat hij samenwoonde met zijn partner en een eigen huishouding voerde. Na de verkoop van hun woning op 15 juni 2012, en de aankoop van een nieuwbouwwoning die pas in april 2013 zou worden opgeleverd, bevond eiser zich in een situatie waarin hij en zijn partner doordeweeks op verschillende locaties verbleven. De minister van Defensie verklaarde dat zij geen eigen huishouding meer voerden en dat eiser daarom geen recht had op de verhoogde tegemoetkoming.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat er vanaf de overdracht van de woning op 15 juni 2012 geen sprake meer was van het zelfstandig bewonen van woonruimte, en dat eiser derhalve niet voldeed aan de voorwaarden voor de tegemoetkoming. De rechtbank oordeelde dat de situatie van eiser niet als bijzonder kon worden aangemerkt voor toepassing van de hardheidsclausule, aangezien hij zelf had gekozen om de woning te verkopen zonder een tijdelijke oplossing te treffen.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van de minister van Defensie terecht was, en dat er geen sprake was van ongerechtvaardigd onderscheid op basis van burgerlijke staat. De uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens, die stelde dat er sprake was van verboden onderscheid, werd niet bindend geacht. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/8494

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2012 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats 1], eiser

(gemachtigde: mr. C. van Kins),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Riezebos).

Procesverloop

Desgevraagd heeft verweerder bij e-mail van 16 april 2012 laten weten dat eiser en zijn partner voor defensie geen eigen huishouding voeren en dat daarom geen recht bestaat op een verhoogde tegemoetkoming in de reis- en voedingskosten.
Naar aanleiding hiervan heeft eiser een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Eiser heeft afgezien van het horen op zijn bezwaar.
Bij besluit van 19 juli 2012 heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
De zaak is op 6 december 2012 ter zitting behandeld.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig [A].

Overwegingen

1
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser, werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, ontving tot 15 juni 2012 een verhoogde tegemoetkoming in de reiskosten en voedingskosten, als bedoeld in artikel 19 van het Verplaatsingskosten besluit militairen (VKBM) omdat hij samenwoonde en een eigen huishouding voerde met zijn partner, mevrouw [B], eveneens werkzaam bij verweerder.
Eiser en zijn partner hebben hun woning verkocht en op 15 juni 2012 heeft de overdracht plaatsgevonden. Zij hebben een nieuwbouwwoning gekocht. De oplevering daarvan zal plaatsvinden in april 2013. In de periode tussen 15 juni 2012 en april 2013 zullen eiser en zijn partner doordeweeks gebruik maken van de legering van Defensie en in de weekeinden is eiser woonachtig te [plaats 1] bij de ouders van zijn partner.
1.2
In verband met de verkoop van de woning heeft de partner van eiser bij e-mail van 28 maart 2012 verzocht om informatie over de ‘eigen huishouding en voedingskosten’. In reactie hierop heeft het Dienstencentrum HR bij e-mail van 16 april 2012 laten weten dat eiser en zijn partner na 15 juni 2012 voor defensie geen eigen huishouding voeren en dat zij geen recht hebben op de daarbij behorende vergoedingen.
2
Bij het thans bestreden besluit van 19 juli 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 16 april 2012 gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser in de periode vanaf de overdracht van de woning op 15 juni 2012 niet langer is aanmerking komt voor de verhoogde aanspraak op tegemoetkoming in de reiskosten als bedoeld in artikel 19 van het VKBM, aangezien feitelijk niet langer wordt voldaan aan de definitie van een ‘eigen huishouding’.
Het beroep van eiser op de hardheidsclausule slaagt niet, aangezien in het geval van eiser geen sprake is van een geval waarin het VKBM niet of niet in redelijkheid voorziet. Bovendien betreft de aan- en verkoop van een eigen woning een aangelegenheid, waarbij verweerder geen partij is.
Tenslotte is geen sprake van een ongerechtvaardigd onderscheid in aanspraak tussen militairen met en zonder eigen huishouding. Immers, het gemaakte onderscheid is in overeenstemming met het georganiseerd overleg tot stand gekomen.
3
In beroep heeft eiser -samengevat- aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Zo is niet duidelijk gemaakt waarom eiser, gelet op het gegeven dat hij kostgeld betaalt, beschikt over eigen meubilair en stoffering en tevens de lasten draagt voor de bouwrentes voor de nieuwbouwwoning, niet langer aanspraak heeft op de verhoogde tegemoetkoming.
Voorts is de gegeven motivering voor de afwijzing van de toepassing van de hardheidsclausule, onvoldoende om deze te kunnen dragen. Immers, de regelgeving voorziet nu juist niet in de specifieke situatie van eiser. Bovendien heeft verweerder in een tweetal gevallen ([C] en [D]), waarin na beëindiging van de relatie sprake was van het doorlopen van de kosten van de gemeenschappelijke woning, toepassing gegeven aan de hardheidsclausule.
Tenslotte heeft eiser, onder verwijzing naar het overgelegde oordeel van het College voor de Rechten van de Mens (CRM) van 13 november 2012, aangevoerd dat sprake is van een verboden indirect onderscheid op grond van zijn burgerlijke staat.
4
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5 Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, van het VKBM, wordt onder ‘eigen huishouding’ verstaan: het zelfstandig bewonen van woonruimte, anders dan bij de eigen, stief- of pleegouders van de militair of van zijn echtgenote, voorzien van eigen meubilair en stoffering.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van het VKBM, heeft de militair aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van het dagelijks reizen over de afstand tussen de woning en de plaats van tewerkstelling, indien:
(…), en
hij een eigen huishouding voert, en
hij dagelijks reist.
Artikel 21, aanhef en onder a, van het VKBM luidt als volgt.
‘De militair die geen eigen huishouding voert, heeft aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van het reizen over de afstand tussen de woning en de plaats van tewerkstelling, van eenmaal per periode van twee weken, indien de plaats van tewerkstelling en de woning beide in Nederland zijn gelegen en aan de militair huisvesting van rijkswege is verleend.
Ingevolge artikel 28 van het VKBM, kan het bevoegde gezag voor zover nodig in afwijking van de bij of krachtens dit besluit gestelde regelen beslissen in individuele gevallen, waarin deze regelen naar zijn oordeel niet of niet naar redelijkheid voorzien.
6.1
Met betrekking tot het niet in aanmerking komen van eiser voor een aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van het dagelijks reizen over de afstand tussen de woning en de plaats van tewerkstelling, als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van het VKBM, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de stukken is de rechtbank gebleken dat bij eiser en zijn partner sedert 15 juni 2012 niet langer sprake is van het zelfstandig bewonen van woonruimte omdat op dat moment de sleuteloverdracht van hun gezamenlijk bewoonde woning heeft plaatsgevonden. De aangekochte nieuw te bouwen woning zal eerst in april 2013 worden opgeleverd. In de tussenliggende periode is eiser, naar eigen zeggen om praktische redenen, doordeweeks gehuisvest op de ‘Koningin Beatrix Kazerne’ te Den Haag en zijn partner op het Landelijke Opleidings- en Kenniscentrum van de Koninklijke Marechaussee te Apeldoorn. In het weekend is eiser woonachtig bij de ouders van zijn partner te [plaats 1] en is zijn partner woonachtig bij zijn ouders te [plaats 2].
De rechtbank is van oordeel dat eiser op goede gronden, gedurende de in geding zijnde periode, niet in aanmerking is gebracht voor deze tegemoetkoming omdat, gelet op de hiervoor weergegeven feitelijke woonsituatie, geen sprake is van het zelfstandig bewonen van woonruimte. Er is dus geen sprake van het voeren van een eigen huishouding. Voorts is geen sprake van het dagelijks reizen tussen de woning, alwaar de eigen huishouding wordt gevoerd, en de plaats van tewerkstelling.
6.2
Aan het vorenstaande doet niet af hetgeen eiser heeft aangevoerd over een niet objectief gerechtvaardigd onderscheid in het VKBM. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Het CRM op heeft op 13 november 2012 geoordeeld dat het gemaakte indirecte onderscheid op grond van burgerlijke staat met betrekking tot de tegemoetkoming in de voedingskosten en de reiskosten van een militair die doordeweeks op de kazerne was gelegerd en in het weekend verbleef in de woning van zijn vader, niet objectief gerechtvaardigd was. Redengevend was de opvatting dat het middel om de besparingsdoelstelling van verweerder, respectievelijk de doelstelling van de jongere ongehuwde militair (geen behoefte om elke week naar huis te reizen) te bereiken, niet passend werd geoordeeld.
De rechtbank stelt voorop dat een oordeel van het CRM volgens de jurisprudentie (Centrale Raad van Beroep [CRvB] van 6 november 2008, LJN: BG4569), niet bindend is.
Voorts is van belang dat het onderscheid naar burgerlijke staat, en daarmee de opvatting van het CRM over de niet passendheid van het gehanteerde middel, is gemaakt op grond van rechtspositionele voorschriften, die in overleg met de vakcentrales tot stand zijn gekomen.
Verweerder heeft zich ten tijde van het nemen van het bestreden besluit op goede gronden gebonden geacht aan deze rechtspositionele voorschriften. Daar doet de opvatting van het CRM over de niet passendheid van het gehanteerde middel van het gemaakte onderscheid op grond van burgerlijke staat, niet aan af.
6.3
Met betrekking tot het beroep van eiser op de hardheidsclausule, overweegt de rechtbank als volgt.
Voor een succesvol beroep op een hardheidsbepaling is volgens vaste rechtspraak van de CRvB (bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juli 2007, LJN: BB0129), vereist dat sprake is van een bijzonder geval.
Eiser heeft allereerst gewezen op de bijzonderheid dat het hier gaat om een periode ter overbrugging tussen de verkoop van de oude woning en het betrekken van een nieuw te bouwen gemeenschappelijke koopwoning. Door omstandigheden gelegen buiten zijn invloed was het voor eiser niet meer mogelijk volledig te voldoen aan de vereisten voor een eigen huishouding in zin van artikel 1, aanhef en onder h, van het VKBM.
Naar het oordeel van de rechtbank vormt genoemde omstandigheid onvoldoende grond om van een bijzonder geval te spreken. Namens verweerder is er niet ten onrechte op gewezen, dat het eisers eigen keuze is geweest om het huis te verkopen terwijl de nieuwe woning nog niet kon worden betrokken en hij dus wist, of had kunnen weten, dat die onderbreking van gezamenlijke bewoning niet aan de criteria voor het voeren van een eigen huishouding voldeed. Voorts is het de eigen keuze van eiser geweest om af te zien van het huren van een woning en de voorkeur te geven aan een andere oplossing ter ondervanging van het gemis van een gemeenschappelijke woning.
Het beroep van eiser op de situatie van [C] en [D] gaat niet op. In tegenstelling tot het geval van eiser, gaat het daarbij om het ondervangen van de financiële gevolgen van een niet voorzienbare beëindiging van de relatie met de partner.
Derhalve is de rechtbank van oordeel dat dit geval niet zo bijzonder is dat toepassing van de hardheidsclausule aangewezen was.
7
Het beroep is ongegrond.
8
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank 's-Gravenhage
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. Bergman, rechter, in aanwezigheid van H. Pop, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2012.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.