3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder de aard van de gedraging van verdachte − verwurging door middel van het aantrekken van een hondenriem om de hals van [slachtoffer], waarover hieronder meer − volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk heeft gedood. De vraag die evenwel voorligt is hoe zijn daad moet worden gekwalificeerd, als moord of als doodslag. De opvattingen van de officier van justitie en de verdediging lopen op dit punt uiteen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de daad van verdachte moet worden gekwalificeerd als doodslag. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachte raad” moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (vgl. HR 28 februari 2012, LJN: BR2342).
In zijn verhoor bij de politie op 27 juni 2012 heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] omstreeks 8.55 uur heeft omgebracht.
In het verhoor bij de politie op 28 juni 2012 heeft verdachte verklaard dat hij de dag vóór zijn daad met [slachtoffer] en de hond naar Noordwijk was geweest en dat ze een leuke dag hebben gehad. Het was gezellig, verdachte heeft verder nergens aan gedacht, ook niet als het gesprek stil viel. In het verhoor is aan verdachte de vraag gesteld wanneer het idee ontstond om “de zaak op te lossen zoals je dat hebt gedaan”. Hierop heeft verdachte verklaard dat hij eraan heeft gedacht toen hij wakker werd. Later in datzelfde verhoor heeft verdachte het volgende verklaard: “Het moment dat ik tot de conclusie kwam dat [slachtoffer] dood moest, was gisteren om vijf voor negen. Omdat ik wist dat ze om 09.00 uur mijn huis zouden leeghalen.”
Bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat hij in een opwelling zijn vrouw om het leven heeft gebracht.
Verdachte heeft ter terechtzitting op 17 december 2012 verklaard dat hij, na op 27 juni 2012 te zijn opgestaan, naar de gang is gelopen om de hondenriem te pakken. Hij was toen voornemens om de riem bij de hond, die in de slaapkamer lag, om te doen en zich vervolgens aan te kleden. Verdachte heeft verklaard dat hij dat vaker op die manier deed, omdat de hond dan begreep dat zij zou worden uitgelaten. Hij besloot om [slachtoffer] te wurgen toen hij na het pakken van de hondenriem terugkwam in de slaapkamer. Hij heeft voorts verklaard dat hij in de slaapkamer een lus heeft gelegd in de hondenriem. Vervolgens heeft hij [slachtoffer] met de hondenriem gewurgd. Daarna heeft hij ook de kat met een schoenveter gewurgd en heeft hij die op het levenloze lichaam van [slachtoffer] gelegd. Pogingen om ook de hond en zichzelf van het leven te beroven zijn mislukt, aldus verdachte. Daarop heeft hij besloten zichzelf aan te geven.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de door verdachte beschreven omstandigheden op de dag en de nacht vóór zijn daad niet van voorbedachte raad. Ook overigens wijzen de verklaringen van verdachte overwegend in de richting van handelen in een opwelling. Enkel de verklaring van verdachte dat hij er bij het wakker worden, derhalve enkele minuten voordat hij het feit heeft gepleegd, “aan dacht”, wijst in een andere richting.
Deze verklaring legt in het licht van de overige, consistente, verklaringen van verdachte echter onvoldoende gewicht in de schaal om de conclusie te rechtvaardigen dat sprake is van voorbedachte raad. De rechtbank heeft daarbij de korte tijdspanne tussen ontwaken en het begaan van het feit in aanmerking genomen, evenals de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij na het ontwaken verschrikkelijk in paniek raakte en niet meer wist wat hij moest doen.
Over de tijd die de wurging in beslag heeft genomen, is niets bekend. Verdachte heeft verklaard dat hij geen idee heeft hoe lang het heeft geduurd. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat ook geen aanleiding om te veronderstellen dat een worsteling heeft plaatsgevonden.
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer], terwijl hij de lus in de hondenriem om haar nek deed, aantrok en vasthield, niet zoveel heeft gedaan en zich niet heeft omgedraaid. Uit het dossier blijkt niet van het tegendeel. De aangetroffen bloeduitstorting op het lichaam van [slachtoffer] en de krabsporen op de armen van verdachte, die ook afkomstig kunnen zijn van zijn worsteling met de kat, zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat een worsteling heeft plaatsgevonden. Ook in de woning zijn geen aanwijzingen gevonden dat een worsteling heeft plaatsgevonden.
Alles overwegend komt de rechtbank tot de slotsom dat niet genoegzaam kan worden vastgesteld dat verdachte tijdens de uitvoering van zijn daad voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden.
De rechtbank merkt nog op dat het handelen van verdachte na het doden van [slachtoffer] niet relevant is voor beantwoording van de vraag of sprake was van voorbedachte raad.
Het voorgaande in aanmerking genomen kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad, zodat hij van de impliciet primair ten laste gelegde moord zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht de (impliciet subsidiair) ten laste gelegde doodslag wel wettig en overtuigend bewezen. Nu verdachte bij de politie en ter terechtzitting van 17 december 2012 heeft bekend dat hij [slachtoffer] om het leven heeft gebracht en door de raadsman geen vrijspraak is bepleit, is de rechtbank van oordeel dat zij met een opgave van de bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, kan volstaan.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen voor de bewezenverklaring:
- de bekennende verklaringen van verdachte bij de politieen ter terechtzitting op 17 december 2012;
- het rapport Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van 24 augustus 2012 van het Nederlands Forensisch Instituut.