ECLI:NL:RBSGR:2012:14228

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 juli 2012
Publicatiedatum
30 april 2013
Zaaknummer
AWB-12_1213
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-pensioen en terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 juli 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank en een eiser die zijn AOW-pensioen betwistte. De eiser ontving sinds augustus 2005 AOW-pensioen voor een alleenstaande, maar met ingang van 25 november 2008 ging hij samenwonen met zijn partner. De Sociale Verzekeringsbank herzag het pensioen van de eiser per 1 december 2008 naar een lager bedrag, omdat hij niet langer recht had op het alleenstaande pensioen. Tevens vorderde de bank het teveel uitgekeerde bedrag van € 10.045,81 terug. De eiser ging in beroep tegen deze besluiten, stellende dat de herziening en terugvordering onterecht waren.

De rechtbank overwoog dat de eiser vanaf 1 december 2008 als gehuwd moest worden beschouwd, omdat hij samenwoonde met zijn partner. De rechtbank oordeelde dat de wetgever niet de bedoeling had om een alleenstaande een hoger pensioen te laten ontvangen wanneer deze ging samenwonen met een partner die niet verzekerd was voor de AOW. De rechtbank bevestigde dat de herziening van het pensioen en de terugvordering van het teveel betaalde pensioen terecht waren, omdat de eiser zijn informatieverplichtingen niet was nagekomen door de Sociale Verzekeringsbank niet te informeren over zijn samenwoning.

De rechtbank verklaarde de beroepen van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage

Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1213 en 12/1214

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2012 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr.drs. M.J.G Schroeder),
en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. P. van de Nes)

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2011 (het primaire besluit I) heeft verweerder het pensioen van eiser ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) met ingang van 1 december 2008 herzien naar € 643,33 netto per maand.
Bij besluit van dezelfde datum (het primaire besluit II) heeft verweerder het teveel uitgekeerde AOW pensioen over de periode van 1 december 2008 tot en met mei 2011 ter hoogte van € 10.045,81 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 5 januari 2012 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit I gedeeltelijk gegrond verklaard en eiser een recht op toeslag toegekend over de periode van 1 december 2008 tot en met februari 2009 van € 54,60. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van dezelfde datum (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit II gedeeltelijk gegrond verklaard en het terug te vorderen bedrag vastgesteld op € 9.872,83.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2012.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Met ingang van augustus 2005 heeft eiser een AOW pensioen ontvangen voor een alleenstaande. Met ingang van 25 november 2008 woont eiser samen met mevrouw [A] (de partner). Op 27 mei 2011 is eiser met de partner getrouwd. Bij besluit van 29 september 2011 is aan de partner een AOW- pensioen toegekend, waarop een korting van 92 % - als bedoeld in artikel 13 van de AOW- is toegepast omdat zij vanaf 12 maart 1959 tot en met 24 november 2008 niet verzekerd is geweest voor de AOW.
2.
Verweerder heeft het AOW pensioen van eiser met ingang van 1 december 2008 herzien en het teveel bepaalde pensioen vanaf 1 december 2008 tot en met mei 2011 teruggevorderd op de grond dat eiser over die periode ten onrechte een pensioen voor een alleenstaande heeft gekregen. Hij was in die periode samenwonend danwel gehuwd met de partner en had op die grond slechts recht op een pensioen voor een gehuwde. Eiser heeft verweerder, aldus verweerder, niet op eigen initiatief geïnformeerd dat hij is gaan samenwonen. Eiser heeft recht op een toeslag op zijn pensioen in de periode van 1 december 2008 tot en met februari 2009. Op dat recht op toeslag is een korting toegepast als bedoeld, in artikel 13, tweede lid, van de AOW, van 2% voor elk jaar dat de partner niet verzekerd is geweest voor de AOW. Het recht op toeslag is vervallen toen de partner in maart 2009 de 65-jarige leeftijd bereikte.
3.
In beroep voert eiser - kort samengevat - aan dat verweerder de AOW verkeerd toepast. Het kan volgens eiser niet de bedoeling zijn geweest van de wetgever dat hij als alleenstaande een pensioen van 70 % van het bruto minimumloon ontvangt en, als hij gaat samenwonen of in het huwelijk treedt met iemand die niet of nauwelijks AOW pensioen geniet, terugvalt op een pensioen van 50 %. Daarvoor is de kortingsregeling die op het pensioen van de partner is toegepast niet bedoeld. In ieder geval verzet de redelijkheid en billijkheid zich tegen onverkorte toepassing van de AOW. Verweerder was er - getuige de brief van verweerder van 6 maart 2009 - van op de hoogte dat hij samenwoonde met de partner.
4. 1.
Niet in geschil is dat eiser sinds 25 november 2008 een gezamenlijke huishouding vormt met de partner. De rechtbank overweegt dat hieruit volgt dat eiser - gelet op artikel 1 van de AOW - vanaf 1 december 2008 als gehuwd in de zin van de AOW moet worden beschouwd.
4.2.
Anders dan eiser oordeelt de rechtbank dat de wetgever niet de bedoeling heeft gehad om te bewerkstellingen dat een alleenstaande zijn pensioen, afgestemd op 70 % van het minimumloon, kan behouden als de alleenstaande de zorg krijgt voor een onverzekerde partner. Het recht op een AOW-uitkering is sinds 1985 in de wet geïndividualiseerd, net als de verplichting tot premiebetaling. Gehuwde vrouwen kregen een eigen recht op pensioen, terwijl ze ook zelf premieplichtig werden. De AOW is voorts een opbouwverzekering, wat inhoudt dat de hoogte van het pensioen afhankelijk is van het aantal jaren dat men verzekerd is geweest. Deze uitgangspunten zijn onder andere in de AOW tot uitdrukking gebracht, door te bepalen dat aan gehuwden (na hun 65ste) een afzonderlijk, geïndividualiseerd, pensioen wordt toegekend, en te bepalen dat op dat individuele pensioen een korting wordt toegepast voor de jaren dat men niet in Nederland verzekerd is geweest. Voorts is bepaald dat de gehuwde pensioengerechtigde recht op toeslag heeft, indien zijn partner nog niet de 65ste jarige leeftijd heeft bereikt, maar wordt op die toeslag een korting toegepast voor de jaren dat de partner niet verzekerd is geweest. De wetgever heeft dus uitdrukkelijk voorzien in een systematiek waarbij consequenties voor het individueel pensioen worden verbonden aan het niet verzekerd zijn (geweest).
4.3.
De rechtbank overweegt dat verweerder - gelet op artikel 9 van de AOW - aan de herziening terecht ten grondslag heeft gelegd dat eiser vanaf 1 december 2008 niet langer het ouderdomspensioen voor de ongehuwde pensioengerechtigde toekwam, maar dat van de gehuwde pensioengerechtigde. Uit artikel 9 van de AOW volgt dat de hoogte van het pensioen van een gehuwde - kort gezegd - afgestemd moet worden op 50 % van het netto-minimumloon. Voorts heeft verweerder op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan artikel 13 van de AOW door in de periode van 1 december 2008 tot en met februari 2009 een toeslag toe te kennen, onder toepassing van de korting van 2 % voor elk jaar dat de partner niet verzekerd is geweest voor de AOW.
4.4.
Anders dan eiser stelt, zijn er geen dringende redenen, als bedoeld in artikel 17a van de AOW, die verweerder hadden moeten doen besluiten geheel of gedeeltelijk af te zien van herziening. In de eerste plaats volgt de rechtbank eiser niet in diens stelling dat in de AOW sprake is van een onbillijke systeemfout. Zoals in rechtsoverweging 4.2. overwogen heeft de wetgever uitdrukkelijk gekozen voor een individualisering van het recht op pensioen en consequenties verbonden aan het niet verzekerd zijn. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiser verweerder niet uit eigen beweging heeft geïnformeerd dat hij is gaan samenwonen met de partner. Dat verweerder met het adres van de partner bekend was, in verband met haar AOW uitkering, maakt niet dat verweerder wist dat eiser en de partner samenwoonden. Eiser had dit zelf moeten doorgeven aan verweerder, maar heeft dit nagelaten. Eiser heeft in zoverre zijn informatieverplichtingen geschonden. Verweerder heeft om die reden, conform het eigen beleid van verweerder, terecht geen aanleiding gezien te beoordelen of dringende redenen in de zin van artikel 17a, tweede lid, van de AOW in de weg staan aan het herzien van het pensioen met terugwerkende kracht. Ook is de rechtbank zelf niet gebleken van kennelijke onredelijkheid van de herziening met terugwerkende kracht.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder het AOW-pensioen met volledig terugwerkende kracht mocht herzien.
5.
Ingevolge het bepaalde in artikel 24, eerste lid van de AOW is verweerder verplicht over te gaan tot terugvordering van ouderdomspensioen dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17 van de AOW onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald. Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan verweerder besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep kunnen dringende reden als hier bedoeld slechts gelegen zijn in de onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties voor de betrokkene. Het moet gaan om incidentele gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van relevante factoren plaatsvindt. Van dringende redenen is hier geen sprake. Daarbij weegt de rechtbank mee dat eiser een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb) had kunnen of kan aanvragen. Gelet hierop heeft verweerder terecht het onverschuldigd betaalde ouderdomspensioen van eiser teruggevorderd.
6.
De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. Kroft, rechter, in tegenwoordigheid van griffier W.R. Ridderhof. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden naar partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.