ECLI:NL:RBSGR:2011:BZ0990

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
JE RK 11-936 391340
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing ondertoezichtstelling voor minderjarige ter bescherming van omgangscontacten met moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 juli 2011 een beschikking gegeven inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2002, die betrokken is in een conflict tussen zijn ouders na hun echtscheiding in 2005. De minderjarige verblijft feitelijk bij de vader, die het ouderlijk gezag alleen uitoefent. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om ondertoezichtstelling, omdat de omgangscontacten tussen de minderjarige en de moeder problematisch zijn en de belangen van de minderjarige in het geding zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om op een constructieve manier afspraken te maken over de omgang, wat leidt tot een ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling toegewezen voor de periode van één jaar, met als doel dat een onafhankelijke gezinsvoogd de omgangscontacten kan coördineren en begeleiden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eerdere pogingen tot mediation zijn mislukt en dat andere middelen niet realistisch zijn om de situatie te verbeteren. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de ouders zijn gewezen op hun recht om binnen drie maanden in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: 11-936
Zaaknummer: 391340
Datum beschikking: 29 juli 2011
Ondertoezichtstelling
Beschikking op het op 4 april 2011 ingekomen verzoekschrift van:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Utrecht, locatie Utrecht (verder: de Raad),
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige ], geboren op [datum] 2002 te [plaats A];
kind uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van:
[De heer B],
de vader,
wonende te [plaats B],
die het ouderlijk gezag alleen uitoefent,
en
[mevrouw C],
de moeder,
wonende te [plaats C].
De minderjarige verblijft feitelijk bij de vader.
Procedure
Tijdens de terechtzitting van 29 april 2011 is de behandeling van het verzoekschrift tot ondertoezichtstelling geschorst vanwege een wrakingsverzoek van de advocaat van de moeder, mr. R. Korver, tegen de meervoudige kamer, gevormd door mrs. P.D. Veenendaal (voorzitter), S.M. Borkent en J.P. Wittop Koning. Bij beschikking d.d. 2 mei 2011 van de wrakingskamer in deze rechtbank is het verzoek tot wraking gegrond verklaard en bepaald dat het ter zitting in de hoofdzaak geschorste onderzoek opnieuw een aanvang neemt en is dit onderzoek geschorst.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
- van de zijde van de Raad: het verzoekschrift d.d. 31 maart 2011 (met diverse bijlagen, waaronder het rapport van de Raad d.d. 31 maart 2011), de brief d.d. 18 april 2011 en de brief d.d. 25 mei 2011;
- van de zijde van de vader: de brief d.d. 18 april 2011 met bijlagen, de brief d.d. 20 april 2011 met bijlagen (waaronder het verweerschrift van de zijde van de man op het verzoek van de Raad en het rapport d.d. 14 april 2011 van dr. R. Bullens en drs. I. van Vlimmen), de brief d.d. 13 juli 2011 met bijlagen en de brief d.d. 14 juli 2011 met bijlagen;
- van de zijde van de moeder: de brief d.d. 27 mei 2011 met bijlagen, een brief d.d. 14 juni 2011, een productie d.d. 1 juli 2011 met bijlagen en een brief d.d. 14 juli 2011 met bijlagen.
Op 15 juli 2011 is het onderzoek ter terechtzitting hervat, thans door een andere meervoudige kamer belast met familie- en jeugdzaken en is de zaak opnieuw met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
- de heer [X] namens de Raad;
- mevrouw [Y] namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden (hierna: Bureau Jeugdzorg);
- de vader met zijn advocaat, mr. F. Oirbans, kantoorhoudende te Rotterdam;
- de moeder met haar advocaat, mr. R. Korver, kantoorhoudende te Amsterdam, alsmede een tolk in de Engelse taal, de heer [Z]r.
Van de zijde van de Raad is ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
Verzoek
Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige voor de periode van één jaar.
Feiten
- De vader en de moeder zijn gehuwd in 1996. Hun huwelijk is door echtscheiding ontbonden in 2005.
- Bij beschikking d.d. [datum] 2008 van de meervoudige kamer in deze rechtbank is - met wijziging in zoverre van de echtscheidingsbeschikking d.d. [datum] 2005 en de door partijen gesloten convenanten - onder meer bepaald dat:
- het gezag over de minderjarige voortaan alleen aan de vader toekomt;
- de moeder gerechtigd is de minderjarige bij zich te hebben:
* zolang de moeder haar woonplaats heeft in de VS: tijdens haar bezoeken aan Nederland, gedurende één dagdeel per week, op een neutrale plaats, buíten aanwezigheid van de vader en ín aanwezigheid van een volwassen persoon die door de minderjarige wordt vertrouwd;
* in het geval de moeder haar woonplaats heeft in Nederland: gedurende één dagdeel per week, op een neutrale plaats, buíten aanwezigheid van de vader en ín aanwezigheid van een volwassen persoon die door de minderjarige wordt vertrouwd.
- De voorzieningenrechter in deze rechtbank heeft bij vonnis d.d. [datum] 2009 onder meer (uitvoerbaar bij voorraad) bepaald dat tussen de moeder en de minderjarige een voorlopige omgangsregeling zal gelden, inhoudende dat de moeder gerechtigd is iedere donderdag van 15.30 uur tot 18.30 uur omgang met de minderjarige te hebben onder begeleiding van het BIG.
- Het gerechtshof 's-Gravenhage heeft bij beschikking d.d. [datum] 2010 voornoemde beschikking van de rechtbank d.d. [datum] 2008 bekrachtigd voor wat betreft de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en het aan de vader toegekende eenhoofdig gezag over de minderjarige. Voorts heeft het hof de Raad verzocht om onderzoek te doen teneinde te bezien of en, zo ja, in welke vorm en frequentie omgang tussen de moeder en de minderjarige in het belang van de minderjarige is. Het hof heeft daarbij verzocht onderzoek te verrichten naar en advies te geven ten aanzien van de volgende vragen:
a. Is omgang in het belang van de minderjarige: is sprake van één of meer van de in het derde lid van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek limitatief opgesomde gronden voor ontzegging van het recht van de moeder op omgang met de minderjarige?
b. Op welke wijze kan, indien er geen sprake is van een ontzeggingsgrond, het beste vorm worden gegeven aan de omgang tussen de moeder en de minderjarige?
c. Is er onder de gegeven omstandigheden voor de Raad aanleiding om een verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen bij de rechtbank, gelet op de door het AMK gesignaleerde kindermishandeling?
Voorts heeft het hof overwogen:
- dat het gelet op de omstandigheden en de beperkte duur van het onderzoek geen aanleiding zag een andere omgangsregeling vast te stellen dan door de voorzieningenrechter bij vonnis van [datum] 2009 is vastgesteld;
- dat het de Raad echter vrij staat tijdens het onderzoek (begeleide) omgangscontacten tussen de minderjarige en de moeder te initiëren, indien de Raad dat in het belang van de minderjarige acht;
- dat de zaak ten aanzien van de omgang werd aangehouden.
Gebleken is dat de voortzetting van de behandeling van de zaak bij het gerechtshof 's-Gravenhage gepland is op [datum] 2011.
- Partijen hebben nadien regelmatig omgang tussen de moeder en de minderjarige laten plaatsvinden, wat er op neerkwam dat de minderjarige eenmaal per veertien dagen op zondagmiddag met de moeder contact had in aanwezigheid van een daartoe door de moeder aangezochte omgangsbegeleider in dienst van "COCO BV", de heer [de heer D], en later in aanwezigheid van de grootouder(s) vaderszijde.
Standpunten van partijen
Partijen hebben hun standpunten, kort en zakelijk weergegeven, als volgt onderbouwd.
De Raad
Uit het onderzoek dat de Raad op verzoek van het gerechtshof 's-Gravenhage in voornoemde beschikking d.d. [datum] 2010 heeft verricht, is gebleken dat omgang tussen de minderjarige en de moeder in het belang van de minderjarige moet worden geacht.
De Raad is van mening dat de verhoudingen tussen de ouders echter zodanig verstoord zijn dat dit een ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige vormt. De ouders betrekken de minderjarige in hun strijd jegens elkaar en zijn niet in staat om in redelijkheid met elkaar tot afspraken over de omgangsregeling te komen. Het ontbreekt de ouders aan vertrouwen in elkaar in hun rol als ouder, hetgeen er onder meer toe leidt dat de vader, als verzorgende ouder, er alles aan doet om controle te houden op de frequentie en de wijze waarop de omgang met moeder plaatsvindt. Vrijwillige hulpverleners worden door de ouders betrokken in de strijd. De Raad is daarom van mening dat het in het belang van de minderjarige is dat de begeleiding van de omgangsregeling door een neutrale derde wordt uitgevoerd, door een gezinsvoogd. Een gezinsvoogd kan er niet alleen voor zorgen dat de minderjarige in alle vrijheid kan genieten van het contact met zijn moeder, maar kan ook een rol spelen in het op objectieve wijze monitoren van de omgangsregeling zelf. Eén van de doelen van de ondertoezichtstelling zal eveneens zijn het toewerken naar onbegeleide omgangscontacten. Ook daar lijken de ouders onderling niet uit te komen.
De Raad erkent, gezien de kritiek van de vader op de wijze waarop het raadsonderzoek heeft plaatsgevonden, dat het onderzoek geen fraaie start heeft gehad. De Raad ontkent echter met klem dat er sprake zou zijn van vooringenomenheid aan de kant van de Raad zoals de vader stelt. Het feit dat de Raad geen contact heeft gehad met de minderjarige wijt de Raad aan het gebrek aan medewerking van de kant van de vader. De Raad is van mening dat er evenwel genoeg informatie voorhanden is op grond waarvan de rechtbank een weloverwogen oordeel kan geven.
De Raad acht het positief dat de vader de minderjarige zelf heeft laten onderzoeken. De Raad kan zich echter niet verenigen met de conclusies die in dat onderzoek worden getrokken. Het onderzoek heeft bovendien plaatsgevonden in een rustige, onbelaste onderzoekssituatie in een periode dat er geen omgang plaatsvond. Bullens en Van Vlimmen voornoemd hebben de bevindingen van [de heer B] buiten beschouwing gelaten, terwijl laatstgenoemde enkele zorgelijke signalen heeft geconstateerd op de momenten dat er wel omgang plaatsvond tussen de moeder en de minderjarige. De conclusie van laatstgenoemde onderzoekers dat de minderjarige geen hinder ondervindt van de situatie tussen zijn ouders betwist de Raad. Volgens de Raad is het een feit van algemene bekendheid dat wanneer sprake is van een langdurig ernstig verstoorde relatie tussen de ouders, en/of wanneer sprake is van een situatie waarin kinderen hun voorkeur voor één van beide ouders moeten uitspreken, dit een ontwikkelingsbedreiging vormt voor een kind.
De vader
Van de zijde van de vader wordt verweer gevoerd tegen het verzoek. Hij verzoekt de Raad niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek, dan wel het verzoek af te wijzen. Een ondertoezichtstelling is een ultimum remedium, hetgeen diep ingrijpt in de privacy van een gezaghebbende ouder, en pas dient te worden ingezet als alle andere middelen hebben gefaald. Volgens de vader is het zover nog lang niet. Het Hof heeft reeds overwogen dat het eenhoofdig gezag van de vader een beschermende factor vormt in deze situatie. Een inperking van dat gezag is volgens de vader niet in het belang van de minderjarige. Er zijn genoeg mogelijkheden om de omgang door anderen dan een gezinsvoogd te laten begeleiden. De positieve ontwikkelingen in de communicatie met de moeder zouden bovendien teniet worden gedaan, omdat alle communicatie waarschijnlijk via de gezinsvoogd zal verlopen zodra er een ondertoezichtstelling is.
De Raad heeft naar de mening van de vader geen gedegen onderzoek gedaan en is niet in staat om een weloverwogen oordeel te geven over de minderjarige. Zo heeft de Raad bijvoorbeeld geen zicht op het verloop van de omgangsregeling. Dat de minderjarige last zou hebben van de verstoorde verhouding tussen hem en de moeder vindt de vader een subjectief standpunt nu de Raad geen contact heeft gehad met de minderjarige. De hele gang van zaken getuigt zijns inziens van vooringenomenheid aan de kant van de Raad en hij heeft verschillende klachten ingediend, die door de klachtencommissie van de Raad deels gegrond zijn verklaard. De vader heeft op eigen initiatief onderzoek laten verrichten door Bullens en Van Vlimmen. Uit dat onderzoek blijkt volgens de vader dat het in zijn algemeenheid erg goed gaat met de minderjarige en dat hij zich vrij genoeg voelt om contact te hebben met beide ouders. Volgens de vader zit er een stijgende lijn in de omgangsregeling en heeft de minderjarige er veel minder last van dan in het begin. Hij vindt het ook fijn om zijn moeder te zien. Niettemin erkent de vader dat er nog wel problemen zijn in de communicatie met de moeder. Zij maakt volgens hem van iedere correspondentie over de omgang een gevecht. Ook verlopen de omgangscontacten niet geheel vlekkeloos; zo had de moeder op 22 mei jl. haar nieuwe partner meegenomen, terwijl de vader uitdrukkelijk had aangegeven dat hij dat niet wilde. De vader heeft verklaard dat hij de minderjarige voorlopig nog niet alleen durft te laten bij de moeder, dat hij hoopt dat dat anders wordt, maar dat hij daar nu nog geen zicht op heeft. De vader vindt een omgangsregeling in het belang van de minderjarige en hij hoopt dat het Hof een duidelijk omkaderde omgangsregeling zal vaststellen, die partijen een handvat zal geven, nu partijen behoefte hebben aan duidelijkheid.
De moeder
De moeder schaart zich achter het verzoek van de Raad. De gang van zaken is minder positief dan de vader wil doen geloven, aldus de moeder. De vader heeft zich niet gehouden aan de eerdere beschikkingen ten aanzien van de omgangsregeling. Zij heeft recht op wekelijks contact met de minderjarige, maar door toedoen van de vader ziet zij de minderjarige slechts één keer per maand. Zij is steeds genoodzaakt zich aan te passen aan de wensen van de vader, die over ieder omgangscontact apart wil communiceren en ook vaak op het laatste moment een omgangsafspraak afzegt. De vader werkt alleen enigszins mee onder dreiging van gerechtelijke procedures of in het licht van een terechtzitting. De moeder wil graag dat haar recht op omgang geëffectueerd wordt en dat de omgang begeleid wordt door neutrale begeleiders. Het vrijwillig kader heeft tot nu toe tot niets geleid, zodat de moeder hoopt dat een gezinsvoogd daar verandering in zal brengen. Hoewel de moeder het eens is met de vader dat het raadsonderzoek niet zorgvuldig is geschied, valt ook op het onderzoek dat de vader heeft laten verrichten veel af te dingen. Zo hebben de onderzoekers onder meer wel de bevindingen van de grootouders, maar niet die van de heer [de heer B] bij hun bevindingen betrokken.
Beoordeling
Voorop staat dat, hoewel in zijn algemeenheid een ondertoezichtstelling niet is bedoeld om de totstandbrenging van een omgangsregeling af te dwingen, een ondertoezichtstelling noodzakelijk is wanneer het ontbreken van een omgangsregeling of de problemen bij de totstandkoming daarvan zodanige belastende conflicten of problemen opleveren voor een minderjarige dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of geestelijke belangen en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen (zie ook de uitspraak van het gerechtshof Arnhem van 9 november 2004 en de uitspraak van de Hoge Raad van 13 april 2001, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder respectievelijk de nummers LJN: AR8756 en LJN: AB1009).
Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat hiervan sprake is en dat de in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling zich voordoen.
Voor zover het rapport van de Raad een incompleet beeld van de situatie mocht geven, acht de rechtbank zich op basis van alle andere stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting voldoende voorgelicht. De uitlatingen van partijen ter terechtzitting dragen bovendien bij aan het beeld dat in de stukken van hen wordt geschetst, in het bijzonder waar het hun ernstig verstoorde verhouding betreft.
De rechtbank stelt voorop dat partijen de omgangsregeling van [datum] 2009 niet hebben nageleefd. Het is partijen tot op heden ook niet gelukt om te komen tot een alternatieve afspraak over de omgang, met betrekking tot frequentie, duur, plaats en persoon van de begeleider(s): vader houdt vast aan een zondag per twee weken, terwijl de moeder vasthoudt aan de in het vonnis van [datum] 2009 opgenomen regeling van wekelijks op donderdag.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is gebleken dat er afgelopen maanden wel begeleide omgang tussen de moeder en de minderjarige heeft plaatsgevonden, vooral op zondagmiddag gedurende drie tot vier uur, min of meer tweewekelijks onder begeleiding van de grootouder(s) vaderszijde.
Beide partijen hebben ter zitting aangegeven - en dat blijkt ook uit de stukken - dat het hen op geen enkele manier lukt om met elkaar rechtstreeks, telefonisch of in persoon, contact te hebben en dat in de periodes tussen het laatste en het volgende contactmoment tussen partijen veelvuldig wordt gediscussieerd via de mail, waardoor regelmatig tot het laatste moment onduidelijk blijft wanneer, hoe en onder welke condities de omgang zal plaatsvinden.
Niet betwist is dat een gepland omgangscontact op het laatste moment vaak werd afgezegd, zodat de moeder de minderjarige niet heeft kunnen zien op zijn verjaardag, met kerst en op moederdagen.
Eind mei 2011 was nog sprake van complicaties tussen de ouders tijdens het omgangsmoment, waardoor de minderjarige getuige heeft moeten zijn van een discussie tussen verschillende - door beide ouders bij dit omgangsmoment betrokken - derden over de wijze waarop de omgang met de minderjarige die dag zou worden voortgezet. Vervolgens is er zeven weken geen omgang geweest. Kort voor de zitting is er weer omgang geweest tussen moeder en de minderjarige.
De rechtbank heeft moeten constateren dat tussen partijen onverminderd sprake is van een onmogelijkheid om behoorlijk te communiceren over de minderjarige en dat derden uit het netwerk van beide partijen in de conflicten rond de omgang worden betrokken.
Aangenomen moet worden dat de minderjarige last heeft van de daardoor in verband met de omgang bij partijen steeds oplopende spanningen en dat - vanwege de lange duur van deze situatie die gekenmerkt wordt door vele procedures tussen partijen met als onderwerp de minderjarige - daarmee sprake is van een ernstige bedreiging voor de belangen van de minderjarige.
Andere middelen ter afwending van deze bedreiging ziet de rechtbank niet als realistisch. Immers, eerdere pogingen tot mediation (waaronder de forensische mediaton bij het Gerechtshof) zijn mislukt en nu bovendien de vader daar niets in ziet niet langer aan de orde. Verder is de rechtbank van oordeel dat het enkele vastleggen van de details van een omgangsregeling niet voldoende is om de bedreigende situatie voor de minderjarige op te heffen, nu de conflictueuze beleving van partijen bij de uitvoering van zo'n regeling steeds weer tot discussies en spanningen zal leiden.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een ondertoezichtstelling moet worden uitgesproken, zodat een onafhankelijke neutrale persoon de omgangscontacten tussen de minderjarige en de moeder kan coördineren en begeleiden en de bedreigde belangen van de minderjarige kan beschermen. Met name dient tussen de moeder en de minderjarige een vrij en onbelast contact te kunnen ontstaan en moet de minderjarige worden gevrijwaard van de persoonlijke problematiek tussen de ouders onderling.
De rechtbank acht het wenselijk dat de aan te stellen gezinsvoogd ook bij de zitting van het Gerechtshof op [datum] 2011 aanwezig zal zijn.
Beslissing
De rechtbank:
stelt de minderjarige van 29 juli 2011 tot 29 juli 2012 onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.W. Koek (voorzitter), J.C. U-A-Sai en C.L. Strop, kinderrechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juli 2011, in tegenwoordigheid van mr. B. Laterveer als griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beschikking ondertekend door mr. U-A-Sai
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te
's-Gravenhage.