ECLI:NL:RBSGR:2011:BW8056

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/925698-11
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag in tram met beroep op noodweerexces

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 mei 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een steekpartij die plaatsvond op 9 september 2011 in een tram in 's-Gravenhage. De verdachte heeft tijdens een woordenwisseling met het slachtoffer, [slachtoffer], een mes gebruikt en hem meermalen gestoken, waarbij het slachtoffer een steekwond aan zijn long opliep. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 20 april 2012, waarbij de officier van justitie, mr. C.M. Offers, de verdachte heeft aangeklaagd en de raadsman, mr. S.M.C. van Beek, pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in een noodweerexces bevond. Dit werd onderbouwd door de verklaringen van de verdachte, die aangaf zich in een panieksituatie te hebben bevonden en zich bedreigd te voelen door de aanvallen van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat hij handelde uit een hevige gemoedsbeweging en de grenzen van de noodzakelijke verdediging had overschreden. De rechtbank heeft de verdachte dan ook ontslagen van alle rechtsvervolging en het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

De uitspraak benadrukt de nuances van noodweer en noodweerexces in het strafrecht, waarbij de rechtbank de omstandigheden van de zaak zorgvuldig heeft gewogen. De beslissing is genomen in het licht van de feiten en de verklaringen van de betrokken partijen, waarbij de rechtbank de noodzaak van proportionaliteit in zelfverdediging heeft benadrukt.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/925698-11
Datum uitspraak: 4 mei 2011
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [datum] 1993 te [plaats] ([land]),
adres: [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 20 april 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.M. Offers, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. S.M.C. van Beek, advocaat te 's-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 september 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer]van het leven te beroven, opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft gestoken in het lichaam van de zich in zijn, verdachtes, nabijheid bevindende [slachtoffer] (waardoor die [slachtoffer] in een long geraakt is), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 september 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn lichaam heeft gestoken (waardoor die [slachtoffer] in een long is geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3. Bewijsoverwegingen
3.1 Inleiding1
Op 9 september 2011 krijgen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opdracht te gaan naar de Delftselaan in Den Haag waar een steekpartij in de tram zou hebben plaatsgevonden. Ter plaatse zien zij dat de tram stil staat bij de tramhalte. Aan de overkant van de weg zit een persoon met een ontbloot bovenlichaam op een bankje. De man, [slachtoffer], heeft een doek, die met bloed doordrenkt is, om zijn bovenlichaam gebonden. In de achterste wagon van de tram worden bloedsporen aangetroffen. Volgens een omstander zou daar het steekincident hebben plaatsgevonden.2
Die avond heeft verdachte samen met zijn moeder zich gemeld bij de politie. De verbalisant hoort de moeder tegen hem zeggen dat er die middag rond 18:00 uur een steekpartij had plaatsgevonden op de Delftselaan en dat haar zoon zich hiervoor kwam melden. Hierop is verdachte aangehouden.3
Van het incident zijn camerabeelden beschikbaar. Uit de beelden blijkt dat [slachtoffer], het slachtoffer, om 17:49.36 uur de tram in is gestapt. Gelet op de manier van lopen lijkt hij onvast ter been te zijn. Om 17:52.56 stapt verdachte de tram in en neemt op een stoel plaats. Om 17:58.52 uur gaat [slachtoffer] direct achter verdachte zitten. Om 17:59.29 lijkt hij de aandacht van verdachte te trekken. Verdachte draait zich om en gaat met zijn rug naar het raam zitten. Hierop volgend lijkt er een woordenwisseling te ontstaan. [slachtoffer] geeft verdachte vervolgens plotseling een vuistslag in het gezicht. Verdachte staat op en richt zich tot [slachtoffer]. Ook [slachtoffer] staat op, waardoor beiden met hun neuzen tegen elkaar komen te staan. [slachtoffer] pakt hierop verdachte bij de keel en duwt hem naar achteren. Verdachte heeft op dat moment een mes in zijn hand en maakt een stekende beweging ter hoogte van de buik van verdachte. De steek komt terecht in de jas van [slachtoffer]. Vervolgens steekt verdachte nogmaals. Ook deze steek komt terecht in de jas van [slachtoffer]. [slachtoffer] geeft verdachte hierop een krachtige vuistslag tegen de linker kant van zijn gezicht. Verdachte reageert hier direct op door nogmaals te steken. Met een zijwaartse steek raakt hij het lichaam van [slachtoffer]. [slachtoffer] valt hierna achterwaarts op een van de banken, verdachte verlaat korte tijd later de tram.4
In het ziekenhuis aangekomen blijkt [slachtoffer] niet bij bewustzijn te zijn. [slachtoffer] heeft een steekwond aan zijn linkerzijde, net onder de borst.5 Op 10 september 2011, [slachtoffer] is dan inmiddels weer bij bewustzijn, vertelt een verpleegkundige dat [slachtoffer] een steekwond heeft aan zijn linkerzijde en dat hierbij zijn long is geraakt. Hierdoor is er een kleine lekkage in zijn long opgetreden. Er is geen sprake van een klaplong. Indien er zich geen complicaties meer voordoen, mag [slachtoffer] volgens de verpleegkundige de volgende dag het ziekenhuis verlaten.6
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] op zijn hand tikte en aan zijn linker elleboog trok. [slachtoffer] bleef op zijn wang tikken. Verdachte ging staan, pakte het mes en ging weer zitten. [slachtoffer] was met zijn handen bezig bij de wang van verdachte. Verdachte stond op en vroeg wat [slachtoffer] aan het doen was. Toen sloeg [slachtoffer] hem. Vervolgens sloeg [slachtoffer] hem nog een keer. -Verdachte doet vervolgens tegenover de verbalisanten voor hoe hij stekende bewegingen heeft gemaakt.- Volgens verdachte heeft hij een keer of vijf zo'n beweging gemaakt. Dit deed hij om [slachtoffer] bang te maken en te zorgen dat hij achteruit ging.7 Ook ter terechtzitting verklaart verdachte dat hij [slachtoffer] met zijn mes gestoken heeft.8
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen zal verklaren.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit bepleit. In het dossier ontbreekt een door een dokter ondertekende medische verklaring waaruit blijkt waar de steekwond bij het slachtoffer is toegebracht, hoe diep en hoe breed de wond was en of er zich vitale organen in de nabijheid van de wond bevonden.
3.4 De beoordeling van de tenlastelegging
Vast staat dat verdachte, terwijl hij in een worsteling was gewikkeld, meermalen stekende bewegingen in de richting van het lichaam van [slachtoffer] heeft gemaakt. Hierbij heeft hij [slachtoffer] ook eenmaal in het lichaam geraakt. Reeds door met een mes stekende bewegingen te maken in de richting van het (boven)lichaam van [slachtoffer] heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het lichaam van [slachtoffer] en daarbij ook enkele vitale organen of (slag)aders zou raken in welk geval [slachtoffer] had kunnen komen te overlijden. In dit geval is ook daadwerkelijk een long van [slachtoffer] geraakt. Voor het bewijs daarvan acht de rechtbank, ook gelet op het overige bewijs, de mededeling van de verpleegkundige aan de politie voldoende.
Het primair ten laste gelegde feit kan daarom wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
3.5 De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart mitsdien wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 09 september 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer]van het leven te beroven, opzettelijk met een mes heeft gestoken in het lichaam van de zich in zijn, verdachtes, nabijheid bevindende [slachtoffer] (waardoor die [slachtoffer] in een long geraakt is), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4. De strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte
4.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen. Verdachte komt daarom een beroep op noodweer toe, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Subsidiair, indien de rechtbank oordeelt dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, komt hem een succesvol beroep op noodweerexces toe. Verdachte heeft de grenzen van noodzakelijke verdediging immers overschreden, aldus de raadsman, als gevolg van een hevige gemoedsbeweging. Ook in dat geval dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er weliswaar sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, maar dat verdachte niet genoodzaakt was zich daartegen te verdedigen, omdat hij ook weg had kunnen lopen. Om die reden komt verdachte geen succesvol beroep op noodweer(exces) toe.
Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte een te zwaar middel heeft ingezet bij zijn verdediging, zodat niet aan het proportionaliteitsvereiste is voldaan en verdachte geen succesvol beroep op noodweer toekomt.
Voorzover geoordeeld moet worden dat toch sprake is van een noodweersituatie, dan komt verdachte, aldus de officier van justitie, geen succesvol beroep op noodweerexces toe, omdat uit het dossier niet is gebleken dat er bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging die zijn disproportionele handelen kan rechtvaardigen. In de omstandigheid dat verdachte reeds zijn mes had gepakt terwijl het incident nog niet was geëscaleerd ziet de officier van justitie een duidelijke aanwijzing dat er geen sprake was van een hevige gemoedsbeweging.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier volgt dat verdachte door [slachtoffer] in ernstige mate werd lastig gevallen. [slachtoffer] heeft verdachte in een zeer kort tijdsbestek diverse malen geslagen en bij de keel gepakt. Onder deze omstandigheden was er sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte. Daar komt bij dat [slachtoffer] zodanig onder invloed van alcohol was, dat hij kennelijk volstrekt onberekenbaar was. Verdachte mocht dan ook vrezen dat hij bloot stond aan nieuwe agressie van de zijde van [slachtoffer]. Voorts blijkt uit de camerabeelden die de officier van justitie ter terechtzitting heeft getoond dat verdachte werd beetgepakt en maar moeilijk weg kon komen. De rechtbank deelt daarom het standpunt van de officier van justitie, dat verdachte weg had kunnen en moeten lopen, niet.
De rechtbank is echter van oordeel dat, hoezeer ook sprake was van een noodweersituiatie, verdachtes handelen niet proportioneel is geweest. De rechtbank acht het steken met een mes tegenover het slaan en beetpakken door [slachtoffer] een te zwaar middel. Om die reden komt de rechtbank tot de conclusie dat niet voldaan is aan het proportionaliteitvereiste, zodat het beroep op noodweer niet slaagt.
Daarmee wordt toegekomen aan de stelling van verdachte dat zijn handelen valt aan te merken als een noodweerexces.
De officier heeft betoogd dat de omstandigheid dat verdachte reeds zijn mes klaar had gelegd terwijl het incident nog niet was geëscaleerd een aanwijzing is dat er geen sprake was van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte, zoals voor een geslaagd beroep op noodweerexces is vereist. De rechtbank overweegt dat in beginsel het moment van de handeling zelf -in dit geval het steken met het mes- beslissend is bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een hevige gemoedsbeweging waardoor de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden. Dat verdachte enkele ogenblikken daarvoor zijn mes al klaar had gelegd tussen zijn benen, waaruit zou kunnen volgen dat verdachte op dat moment nog rationeel handelde, is onvoldoende om daaraan af te doen.
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat er sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte. Verdachte heeft zowel bij de politie als tijdens de terechtzitting verklaard dat hij zich in het nauw gedreven voelde, dat hij in paniek was en niet wist hoe hij moest reageren. De rechtbank acht mede gelet daarop aannemelijk geworden dat de angst dat hem iets ernstigs zou worden aangedaan -de fysieke aanvallen op hem waren al begonnen- en het gevoel van het ontbreken van een vluchtmogelijkheid een hevige gemoedsbeweging bij verdachte heeft teweeggebracht, waardoor verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Derhalve komt hem een succesvol beroep toe op noodweerexces. Verdachte is dus niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5. De beslissing
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding primair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W. du Pon, voorzitter,
mrs A.J.J.M. Weijnen en G.H.M. Smelt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W. Gunnewegh, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2012.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal met het nummer PL1513 2011190946, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 79).
2 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 30-31.
3 Proces-verbaal van aanhouding, blz. 11-12.
4 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 35-37.
5 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 38.
6 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 44.
7 Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 71, 74.
8 Verklaring van verdachte, proces-verbaal terechtzitting 20 april 2012.