ECLI:NL:RBSGR:2011:BW3516

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/14117 VRONT
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan vreemdelinge

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van de minister voor Immigratie en Asiel, waarbij aan de vreemdelinge een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 3 mei 2011 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep gegrond is verklaard. De vreemdelinge, geboren in 1984 en van Surinaamse nationaliteit, had op 22 april 2011 een beroepschrift ingediend. De rechtbank moest beoordelen of de maatregel van bewaring in overeenstemming was met de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank overwoog dat er op het moment van opleggen van de maatregel geen aanleiding was voor een lichter middel dan inbewaringstelling, maar dat dit standpunt niet langer kon standhouden. De vreemdelinge had op 26 april 2011 een aanvraag ingediend op grond van het EU-recht, en er was een garantstelling van haar broer ondertekend. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de vreemdelinge, die moeder is van een jong kind met de Nederlandse nationaliteit, in de afweging meegewogen dienden te worden. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was en dat deze per 3 mei 2010 opgeheven diende te worden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de vreemdelinge, vastgesteld op € 874,--. De uitspraak werd openbaar gedaan op 3 mei 2011.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Regnr.: AWB 11/14117 VRONTN
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht
beroep vrijheidsontnemende maatregel
in het geding tussen
[de vreemdelinge], V-nummer [nummer], thans verblijvende in Detentiecentrum [detentiecentrum], hierna te noemen de vreemdelinge,
gemachtigde mr. L.J. Meijering, advocaat te Utrecht,
en
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Op 22 april 2011 heeft de vreemdelinge een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
De openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 2 mei 2011. De vreemdelinge is aldaar verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde M. Erik.
II OVERWEGINGEN
1 De vreemdelinge is geboren op [geboortedatum] 1984 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 22 april 2011 waarbij de vreemdelinge de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd.
2 Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vreemdelingenwet (Vw) 2000 staat ter beoordeling of dit besluit in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3 De rechtbank overweegt het volgende.
De vreemdelinge heeft aangevoerd dat zij rechtmatig verblijf heeft op grond van het EU-recht. Dit kan thans evenwel niet worden vastgesteld door verweerder en evenmin door de rechtbank.
Met betrekking tot het standpunt van de vreemdelinge dat de gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen, wordt overwogen dat de vreemdelinge niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, de vreemdelinge zich niet heeft gehouden aan haar vertrektermijn, de vreemdelinge eerder niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven, de vreemdelinge geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en de vreemdelinge zich bedient van één of meerdere aliassen.
De rechtbank is van oordeel dat genoemde gronden kunnen worden tegengeworpen, omdat uit het samenstel van omstandigheden gevaar voor onttrekking kan worden gedestilleerd.
De omstandigheid dat verweerder ter zitting de grond dat de vreemdelinge wordt verdacht van het plegen van een misdrijf heeft laten vallen, doet hier niet aan af.
Op het moment van het opleggen van de maatregel van bewaring, bestond geen aanleiding voor het opleggen van een lichter middel dan inbewaringstelling. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de vreemdelinge met een visum Nederland is ingereisd en Nederland niet heeft verlaten nadat de datum is verstreken tot wanneer het visum geldig was. Voorts was niet gebleken van een vaste woon- of verblijfplaats.
Inmiddels heeft de vreemdelinge op 26 april 2011 een aanvraag om een verblijfsvergunning alsmede een aanvraag om toetsing aan het EU-recht ingediend. Voorts is op 28 april 2011 een garantstelling van de broer van de vreemdelinge ondertekend. Verweerder heeft zich beraden op de aanvraag en de garantstelling en zich ter zitting op het standpunt gesteld dat deze stukken geen aanleiding geven voor een lichter middel. Gelet op het dossier en het verhandelde ter zitting is de rechtbank evenwel van oordeel dat het standpunt dat een lichter middel dan inbewaringstelling niet volstaat, niet langer stand kan houden. Daartoe overweegt de rechtbank dat de vreemdelinge moeder is van een jong kind met de Nederlandse nationaliteit dat van de zorg van de vreemdelinge afhankelijk is. In dit verband wordt verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Ruiz Zambrano van 8 maart 2011 (C-34/09). Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit de beschikking van verweerder van 1 april 2010 kan worden afgeleid dat niet is aangetoond dat de vader van het kind staat ingeschreven in het gezagsregister en dat de vader ver weg woont.
De aanvraag die is ingediend op basis van het EU-recht is gelet op genoemd arrest niet bij voorbaat kansloos.
Voorts wordt in aanmerking genomen dat het nog geldige paspoort van de vreemdelinge zich bij de politie bevindt en dat de broer van de vreemdelinge zich garant heeft verklaard. Deze broer is ingeschreven in de GBA en de vreemdelinge heeft ter zitting verklaard bij hem te zullen verblijven.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich thans ten onrechte op het standpunt stelt dat met een lichter middel dan inbewaringstelling niet kan worden volstaan.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring van de vreemdelinge vanaf 3 mei 2010 onrechtmatig is. Het beroep is derhalve gegrond en de maatregel dient te worden opgeheven met ingang van 3 mei 2010.
Niet gebleken is dat de bewaring van de vreemdeling eerder had dienen te worden opgeheven. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de vreemdelinge op 26 april 2011 een aanvraag heeft ingediend op grond van het EU-recht en dat op 28 april 2011 een garantverklaring is ondertekend. Verweerder diende enige tijd gegund te worden om zich op deze stukken te beraden. Gelet hierop is er geen aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdelinge gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,-- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdelinge een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
III BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage:
RECHT DOENDE:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,-- welke kosten verweerder aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. C. Fetter, in tegenwoordigheid van de griffier
drs. F.J.M. van den Berg.
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2011.
RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).